Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Life and death in Shanghai door Nien Cheng Uitgever: Grafton Books, 496 p. Importeur: Nilsson & Lamm, f 60,20
| |
Misdaden bekennenNien Cheng is een typische telg van een rijke Chinese familie, die al voor de Tweede Wereldoorlog uitgebreide contacten met het Westen had. Na haar studie aan de London School of Economics, trouwt ze met een diplomaat. Uiteindelijk belanden ze in Shanghai, bij Shell, een bedrijf dat ook na de machtsovername door de communisten in China actief bleef. Op een zomerochtend in 1966 wordt mevrouw Nien in alle vroegte uit haar bed getrommeld voor de eerste van een lange serie van ‘struggle meetings’ waarin kritiek wordt uitgeoefend op ‘degenen die met de imperialisten hebben samengewerkt’. In openbare vergaderingen worden zij beschuldigd van contrarevolutionaire activiteiten, en na soms wekenlang te zijn ondervraagd over hun verraderlijke contacten worden ze gedwongen tot publieke erkenning van al hun misdaden, waarna heropvoeding kan volgen. Van het begin af aan verzet mevrouw Nien zich tegen deze behandeling. Ze krijgt al snel huisarrest, maar niet dan nadat haar huis volledig geplunderd is door jonge gardisten, en uiteindelijk wordt ze in de gevangenis gegooid. Van september 1966 tot maart 1973 verblijft Nien Cheng in eenzame opsluiting in Detentian House no 1 in Shanghai. Het is in eerste instantie moeilijk te begrijpen waarom de rode gardisten zoveel aandacht besteden aan een oude en onbelangrijke vrouw en zoveel moeite doen om haar haar ‘misdaden’ te laten bekennen. Je vraagt je af waarom ze haar niet gewoon hebben laten verhongeren of verdwijnen, in plaats van haar zelfs tot twee keer toe in een ziekenhuis te laten verplegen wanneer ze de uitputtingsdood nabij is. De reden voor haar opsluiting wordt trouwens pas aan het eind duidelijk. Bekentenissen van Nien Cheng en andere functionarissen van buitenlandse bedrijven waren nodig voor Lin Piao of Chiang Ching om de open-deurpolitiek van premier Chou en Lai in een verdacht daglicht te stellen. In de gevangenis waar Nien Cheng verblijft worden belangrijke mededelingen via een luidsprekersysteem gedaan. In de loop van 1967 wordt op deze wijze aangekondigd dat de gevangenissen van Shanghai onder militaire controle geplaatst zijn. De taal van deze aankondiging is typerend voor de communiqués uit die periode: ‘Gevangenen, let op! De revolutionaire situatie is uitstekend! De werkelijke volgelingen van onze Grote Leider Voorzitter Mao hebben alle hindernissen overwonnen en het reactionaire stadsbestuur omvergeworpen. We zijn nu bezig het hele land in te nemen... Het afval achtergelaten door de oude maatschappij is op de vuilnishoop van de geschiedenis beland. Sommige mensen beweren dat we chaos hebben veroorzaakt. Maar chaos is een uiting van de klassenstrijd. Sommigen beweren dat we te velen hebben gedood. Nonsens! We hebben minder mensen gedood dan tijdens de oorlog tegen de Japanse imperialisten omkwamen. Eigenlijk hebben we nog niet voldoende mensen vermoord. Er zijn nog steeds vijanden die zich in donkere hoeken verborgen houden. Die krijgen we nog! Deze gevangenis stond tot nu toe onder controle van revisionisten en van hen die de kapitalistische weg voorstonden. Het is absurd dat jullie zo goed verzorgd werden, jullie kregen drie keer per dag rijst, meer dan de arme boeren. Dat bewijst dat de revisionisten meer op jullie gesteld waren dan op boeren. Vanaf vandaag echter worden jullie rantsoenen gekort. Daar zullen jullie niet dood van gaan. En als jullie wel dood gaan is dat geen verlies voor de Revolutie. Wc hebben genoeg mensen in China.’ Vanaf dat moment worden de omstandigheden in de gevangenis nog slechter, de ondervragingen nog ruwer en langduriger. Voor de rode gardisten was het belangrijkste doel van het verhoren van gevangenen niet het verzamelen van informatie, maar het bewijzen dat ze goede revolutionairen waren. Verhoren werden op die manier een toneelstuk, met gevangenen in een essentiële bijrol. Zonder ooit haar ‘misdaden’ te erkennen overleeft Nien Cheng iedere ondervraging, hoewel haar gezondheid blijvend wordt aangetast. Het is een raadsel waar de schrijfster de moed en koppigheid vandaan haalt om haar beulen het hoofd te bieden en zelfs een beroep te doen op hun redelijkheid. Ze zegt er zelf alleen over dat ze geen misdaad had begaan en die dus ook niet kon bekennen. Maar waarom ze niet, zoals zovelen onder dwang, een valse bekentenis tekende, en zwichtte voor de psychologische chantage, wordt in haar boek niet uitgelegd. Op alle momenten blijft Nien Cheng met haar verdediging binnen de principes van de communistische partij. Dat leidt soms tot absurde discussies, zoals wanneer ze om geneesmiddelen vraagt om de wonden aan haar polsen te verzorgen die ontstaan zijn door het te strak aanleggen van handboeien. Mercurochroom en verband worden haar geweigerd. ‘Dus jullie passen het revolutionaire humanitaire hulpprincipe van Mao niet toe,’ verwijt ze haar bewakers. ‘Dat geldt zeker niet voor mij omdat ik geen echte vijand van de communistische partij ben en niets tegen de volksregering heb gedaan. Revolutionaire humanitaire hulp was toegestaan tegenover de Japanse bezetters. De communistische partij gaf gewonde Japanse krijgsgevangenen medicijnen en verband tijdens de oorlog.’
steve raviez
In de loop van de jaren zeventig verandert het politieke klimaat in China, deels als gevolg van de Amerikaanse erkenning van de Chinese claim op Taiwan. In 1972, kort na het bezoek van Nixon aan Beijing en Shanghai, wordt Nien Cheng onverwachts vrijgelaten. Gegeven haar ‘politieke achterlijkheid’ en het feit dat haar denken ‘enige verbeteringen vertoont’, wordt besloten haar met ‘proletarische grootmoedigheid’ van verdere vervolging te ontslaan. Maar Nien Chengs nachtmerrie is nog lang niet afgelopen. Haar wacht een armoedig bestaan in een achterbuurt van Shanghai, onder voortdurende controle van de veiligheidsdienst. Bij haar vrijlating hoort ze dat haar dochter Meiping, met wie ze in de gevangenis geen enkel contact mocht onderhouden, al aan het begin van de Culturele revolutie zelfmoord zou hebben gepleegd. Ze stelt alles in het werk om de ware toedracht van de zelfmoord van haar dochter te leren kennen. Pas vele jaren later blijkt dat Meiping niet uit het raam is gesprongen, maar waarschijnlijk door de rode gardisten is doodgeranseld. Uiteindelijk, in oktober 1978, wordt Nien Cheng vrijgesproken van iedere beschuldiging van spionage en volledig gerehabiliteerd. In 1980 krijgt ze toestemming om China te verlaten om bij haar zuster in de Verenigde Staten te gaan wonen, waar ze haar boek schreef. Life and Death in Shanghai blijft een reconstructie achteraf, en staat of valt daarmee met de kwaliteit van het geheugen van de auteur. Misschien dat ze zich af en toe te veel een heldenrol toedicht, zoals in een scène waarin ze een agressieve bende rode gardisten met gevaar voor eigen leven smeekt om haar antieke porselein voor het nageslacht te bewaren, en het boek is niet vrij van de nodige sentimentele momenten (‘Stille Nacht’ in een gevangeniscel bijvoorbeeld). De waarde ervan zit vooral in de gedetailleerde beschrijving van de manier waarop de Culturele revolutie taalgebruik en omgangsvormen diepgaand beïnvloedde.
Niet alleen de Culturele revolutie is nauwelijks voor te stellen, maar ook de gebeurtenissen daarna onttrekken zich aan onze westerse ervaringswereld. Hoe herstelt een maatschappij zich van een dergelijke periode, hoe kunnen ‘beulen’ (als dat woord al van toepassing is) en ‘slachtoffers’ elkaar onder ogen zien? After the Nightmare van Liang Heng en Judith Shapiro behandelt de littekens die de Culturele revolutie in China heeft achtergelaten. Liang Heng en Judith Shapiro zijn een bekend Chinees-Amerikaans schrijversechtpaar, nu gevestigd in New York City. Judith Shapiro was een van de eerste Amerikanen die na de normalisering van de Chinees-Amerikaanse betrekkingen in China kwamen werken. Op het Teachers College van Changsha ontmoette ze Liang Heng, met wie ze in 1980 trouwde (hun huwelijk kon pas gesloten worden na toestemming van Deng Xiaoping zelf). Judith Shapiro en Liang Heng hebben het voordeel dat ze als Chinezen en buitenlanders voor China kunnen reizen. Judith Shapiro spreekt vloeiend Chinees en kan door haar donkere | |
[pagina 9]
| |
uiterlijk en kleine gestalte makkelijk doorgaan voor een lid van een van de etnische minderheden, terwijl Liang Heng ook een Amerikaans paspoort heeft. Dit resulteert in een unieke vorm van samenwerking, waarbij de situatie in China zowel van binnenuit als door de ogen van een buitenstaander weergegeven wordt. Zij schrijven in de ik-vorm, met Liang Heng in de hoofdrol. De auteurs zijn bekend geworden door hun eerste boek, Son of the Revolution (1983), een persoonlijk verslag van de jeugd van Liang Heng tijdens de Culturele revolutie. Het pleit voor het huidige intellectuele klimaat in China dat Liang Heng en Judith Shapiro na de publikatie van dit boek toestemming hebben gekregen om het land opnieuw te bezoeken.
steve raviez
| |
Rechtse sympathieënHun eerste gang is naar Changsha, de stad waar Liang Heng vandaan komt en zij elkaar ontmoetten. Liangs vader, voormalig journalist, beschuldigd van ‘taking the capitalist road in news reporting’ werd aan het begin van de Culturele revolutie naar het platteland gezonden, waar zijn gezondheid zo te lijden heeft gehad dat hij nu niet meer in staat is te werken. Toen Liang Heng vier was, werd zijn moeder van rechtse sympathieën beschuldigd en naar een werkkamp gezonden, waarop zijn vader geen andere keuze had dan van haar te scheiden. In een impuls brengt Liang Heng zijn ouders, die elkaar vijfentwintig jaar niet ontmoet hebben, met elkaar in contact. Dit weerzien staat model voor een groot aantal andere ontmoetingen in het boek. Zo gaat Liang Heng op bezoek bij Peng Ming, zijn mentor bij de rode gardisten. Ook hij viel aan het eind van de Culturele revolutie in ongenade bij de Bende van vier en werd veroordeeld tot vijf jaar eenzame opsluiting. Nu werkt hij als componist voor het plaatselijke radiostation. Maar hij heeft niets van zijn revolutionaire elan verloren en blijft ervan overtuigd dat de communistische partij China's enige redding vormt. Een van Liang Hengs andere vrienden is Tao Sen, destijds veroordeeld tot vele jaren werkkamp wegens zijn rol in de studentenprotesten in Changsha, nu een redelijk succesvol handelaar in kunstwerken. In het huidige politieke klimaat speelt zijn dissidentenverleden nauwelijks een rol. Het lijkt kenmerkend voor een nieuwe tendens. Bijna overal ontmoeten de auteurs mensen die op een of andere manier gebruik maken van de mogelijkheden die de economische liberalisatie hun biedt. Kleine winkels en restaurants verschijnen in iedere stad. Het lijkt alsof velen het verleden willen vergeten door zich met hart en ziel in het opbouwen van een zaak en in het vergaren van materiële welvaart te storten. De energieke oudere vrouw die aan het hoofd staat van een eetgelegenheid voor reizigers, blijkt de weduwe te zijn van een nationalistische officier die treurt om de zelfmoord van haar dochter tijdens de Culturele revolutie. Maar: ‘Ik heb oorlog, hongersnood en iedere denkbare vorm van politieke vernedering meegemaakt. Alleen al het feit dat ik dat alles overleefd heb, is een wonder. Nu kan ik eindelijk een paar goede jaren hebben.’ Het contrast tussen stad en platteland blijft echter groot. Van een economische opleving is in de dorpen veel minder te merken. Zo bezoeken Liang Heng en Judith Shapiro het dorp waarheen de familie Liang destijds verbannen was. De levensomstandigheden van de boeren zijn weinig verbeterd, de wegen blijven modderig, er is geen clekriciteit. De belangrijkste verandering is echter de invoering van het zogenaamde verantwoordelijkheidssysteem, waardoor boeren hun eigen gewassen mogen kiezen en een deel van de opbrengst voor zichzelf mogen houden. In het begin leidde dit tot angstige verwarring: ‘Hoe konden zij hun eigen groentes verbouwen en op de vrije markt verkopen? Was dit nu juist niet het kapitalisme en individualisme dat door een contrarevolutionair als Liu Shaoqi werd gesteund?’ Toch werd het nieuwe systeem vrij snel een ongekend succes. Zelfs zozeer dat de overheid niet meer in staat is om de overproduktie op te kopen. Ook in andere geïsoleerde dorpen in het zuidwesten van China vinden de auteurs dat bijna iedereen nieuwsgierig is naar de buitenwereld en nauwelijks iemand de woorden van Mao nog serieus neemt. Zij signaleren ook nog een andere ontwikkeling: de corruptie van partijfunctionarissen en het gebruik van ‘achterdeuren’ (relaties). Treffend wordt beschreven hoe de dochter van een hoge legerofficier gebruik maakt van haar relaties om zakelijk voordeel te behalen. Ze reist in een eersteklascoupé in de trein tussen de nieuwe economische zones en het binnenland, handelt in deviezen en hoeft geen belasting te betalen. After the Nightmare is een bijzonder boeiend en goed geschreven boek, en voor de niet-China-kenner zeker een van de meest toegankelijke. De emoties van de geportretteerde figuren zijn in het algemeen zeer herkenbaar: machteloosheid, woede, rouw en de wil er weer bovenop te komen. Ironie blijkt een van de overlevingsmechanismes: ‘We hadden het grote privilege dat we samen bekritiseerd mochten worden. De contacten die we toen legden, helpen ons vandaag om hervormingen door te voeren.’ Een positief verband tussen economische en politieke hervormingen en vrijheid van meningsuiting wordt vaak verondersteld. Ook in China, blijkens de studentenmanifestaties. In het tweede, meer theoretische boek van dezelfde auteurs, Cold Winds, Warm Winds, wordt ingegaan op de vraag of er na de terreur en censuur van de Culturele revolutie nog ruimte is voor intellectuele vrijheid. In twee studies uit 1983 en 1985 beschrijven zij de geleidelijke liberalisatie van het begin van de jaren tachtig, de korte, maar hevige ‘Campagne tegen de geestelijke vervuiling’ (de koude winden) van eind 1983, en de ontdooiing' (de warme winden) die daar weer op volgde. Toen in 1983 ultralinkse radicalen aanvallen uitvoerden op westerse invloeden die onder Deng werden aangemoedigd, bestond even de vrees dat China opnieuw in een soort Culturele revolutie zou vervallen. De uiteindelijke conclusie van Liang en Shapiro geeft reden voor een voorzichtig optimisme. Chinezen beschikken nu over een groot aantal tot voor kort ongekende mogelijkheden: de vrijheid om te reizen, zelf een baan en een woonplaats te kiezen, en tot op zekere hoogte ook de mogelijkheid om persoonlijke ervaringen en ideeën in literatuur en kunst vorm te geven. Die mogelijkheden hangen vooral af van de wijze waarop de communistische partij haar vier basisprincipes - het marxisme-leninisme-maoïsme, de volksdemocratie, de leidende rol van de partij en het socialisme - interpreteert. Naar westerse maatstaven gemeten is de intellectuele vrijheid in China nog zeer matig. Het is in dit opzicht betekenisvol dat de schrijvers meestal spreken over freedom of thought in plaats van freedom of expression, en ook wijzen op de vrijheid om niet te spreken, om te zwijgen zonder van contrarevolutionaire sympathieën te worden beschuldigd. Liang Heng en Judith Shapiro suggereren op overtuigende wijze dat de toekomst van China in handen ligt van wat zij noemen de lost generation. Deze dertigers, die geen persoonlijke herinneringen hebben aan de honger en ellende van vóór 1949, groeiden op met socialistische beloften maar zagen in plaats daarvan werkkampen en massahysterie. Ze lijken meer dan hun ouders bereid om risico's te nemen en hun teleurstelling over het socialisme onder ogen te zien. Zij zijn degenen die zich sterk maken voor nieuwe vrijheden, voor nieuwe stromingen zoals het humanisme, die niet in het orthodoxe denken passen. Het gevaar ligt vooral in de snelheid waarmee zij - en ook de studenten - hervormingen nastreven. | |
VergaloppeerdDe Culturele revolutie heeft een merkwaardige en beschamende weerslag in Nederland gehad, die door Michel Korzec uitgebreid wordt behandeld in Het voelen van de draak. Zijn hoofdstuk ‘opinies’, over het Nederlandse China-debat in de jaren zeventig, onderstreept nog eens het gevaar van kortzichtige en gemakkelijke generalisaties over China. Juist na de boeken van Liang en Shapiro is het adembenemend te bedenken hoe grondig allerlei mensen zich vergaloppeerd hebben in hun oordeel over de Culturele revolutie (lees: Wertheim, Pronk, Meulenbelt en anderen met wetenschappelijke pretenties). Men projecteerde wat men in China graag wilde zien, niet gehinderd door kennis van zaken of de wil zich werkelijk te informeren. Op basis van onderzoeksrapporten en uitspraken uit die jaren concludeert Korzec dat ‘de mate waarin de resultaten van wetenschappelijk onderzoek door maoïstische propaganda en censuur zijn beïnvloed (...) schokkend (is).’ In feite, zo stelt hij, komt deze houding voort uit de afkeer en wrok van vele westerse intellectuelen tegenover hun eigen maatschappij. De recente rehabilitatie van Joris Ivens laat volgens hem zien dat het met dergelijke vormen van ‘collectieve cognitieve dissonantie’ nog lang niet afgelopen is. De aantrekkingskracht van het totalitarisme blijkt rechtstreeks af te hangen van de ruimte voor illusies die het buitenlanders biedt. ‘Ondanks het feit dat in het China van Deng Xiaoping minder onderdrukking bestaat dan onder Mao, de inkomens vermoedelijk minder ongelijk verdeeld zijn en in vergelijking met vroeger de censuur geen naam mag hebben, is het aantal ideologische vrienden en sympathisanten (sic!) van China geslonken tot een verwaarloosbare fractie van de spraakmakende schare die zich op het hoogtepunt van de maoïstische dictatuur liet horen.’ Behalve dit belangwekkende stuk over het China-debat komt bij Korzec de Culturele revolutie en haar effecten op gewone mensen, op een verslag van een bezoek aan het dorp van de familie van zijn vrouw na, nauwelijks aan de orde. Het voelen van de draak is een bundel opstellen, ongedateerde aantekeningen en reisimpressies, en niet zozeer, zoals de ondertitel suggereert, ‘verhalen’. Voelen wordt hier gebruikt in de betekenis van betasten, en de draak is natuurlijk China. De titel verwijst naar het verhaal van de vier blinden die een draak betasten en ieder iets verschillends ‘zien’. Zijn vergelijking tussen de Sovjetunie en China, hoewel interessant (conclusie: de huidige Chinese hervormingen zijn onomkeerbaar en de oorlogseconomie heeft plaats gemaakt voor staatskapitalisme), en overige analyses voegen niet veel toe aan mijn begrip van het land. Ondanks zijn aangetrouwde familie en zijn kennis van de taal blijft Michel Korzec een buitenstaander. Zijn stijl suggereert een grote afstand tot de mensen die hij waarneemt, hetgeen versterkt wordt door zijn niet alledaagse taalgebruik ‘bevelseconomie’, ‘non-consumptiemaatschappij’). Het voelen van de draak heeft een sterk heterogeen karakter, doordat de auteur blijkbaar geen keuze heeft kunnen maken tussen een gedegen wetenschappelijke verhandeling met literatuurverwijzingen en een reisverslag voor een algemeen publiek. Ook al door het relatief grote aantal correctie- en taalfouten, kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat het hier een wat haastig in elkaar gezette bundel betreft. Het aantal ideologische vrienden van China van linkse signatuur mag dan afgenomen zijn sinds de Culturele revolutie, de gelederen lijken te worden aangevuld door nieuwe bevlogenen uit kringen van het bedrijfsleven en ontwikkelingssamenwerking. De meeste publikaties over China, bijvoorbeeld van de Verenigde Naties en de Wereldbank, die ik onder ogen krijg, zijn zonder uitzondering jubelend over de gerealiseerde produktiegroei en de opkomst van China als een wereldmacht. Met geen woord wordt gerept over sporen van de Culturele revolutie. Het lijkt alsof daar een taboe op rust. Over het huidige China mag alleen nog op positieve wijze geschreven worden. Het zou me overigens niets verbazen als China in de toekomst nog eens met een gigantisch tweedegeneratieprobleem zou komen te kampen, doordat jongeren willen weten wat hun ouders gedaan c.q. ondergaan hebben tijdens die gruwelijke periode. De trend om China als nieuw model voor de Derde Wereld te zien, is zorgwekkend. Na het lezen van de levensgeschiedenissen van Liang en Nien en Korzecs vernietigende verslag zou ik me wel tien keer bedenken voordat ik me door een of ander kortstondig enthousiasme laat meeslepen. Slogans, of ze nu van Chinese studenten of westerse intellectuelen komen, lijken me in ieder geval uit den boze. Misschien dat er nu even een warme wind waait, maar of dat voldoende is om de ‘lessen van de Culturele revolutie te leren’? ■ |
|