Italo Calvino
Vervolg van pagina 5
de dieren. ‘Ik wist niets van haar,’ zegt de ik-figuur over de onzichtbare vrouw op het bal, ‘maar het leek me dat ik alles wist door dat parfum, en ik had een wereld gewenst zonder namen, waarin dat parfum alléén voldoende zou zijn voor een naam en voor alle woorden die ze me zou kunnen zeggen.’
Op het visioen van de reuk en de reis van de smaak volgt als het ware een sprookje van het gehoor. Maar Un re in ascolto (Een luisterende koning) is wel een wrang sprookje; een koning, helemaal alleen in een enorme zaal, op een pompeuze troon gezeten, wordt toegesproken door een anonieme stem, die hem waarschuwt dat hij alleen door te luisteren naar alle geluiden om hem heen nog iets zal kunnen begrijpen van de hoedanigheid van zijn paleis en van de gezindheid van zijn onderdanen; tenminste... misschien, want net als de voorwerpen van Marco Polo uit De onzichtbare steden en de tarotkaarten uit Het kasteel van de kruisende levenspaden zijn ook de geluiden vatbaar voor velerlei interpretaties: ‘Er slaat iets tegen een pilaar; iets of iemand; iemand die met zijn vuist een ritme klopt... Zijn het tekens?... Is iemand bezig letters, woorden te vormen? Wil iemand met je communiceren, heeft hij je urgente dingen te zeggen?... Tja, je zou meteen op het naakte gedruppel van de geluiden je verlangen naar geruststellende woorden willen projecteren: “Majesteit... wij trouwe volgelingen waken... we verijdelen onverhoedse aanvallen... lang leven...” Zeggen ze dat tegen je?... Nee, er komt niets dergelijks uit. Misschien is de uiteindelijke boodschap heel anders, zoiets als: “Hond bastaard uitbuiter... wraak... je gaat er aan...”’ Om uit de gevangenis van zijn eigen oor te ontsnappen richt de koning zijn aandacht naar buiten, waar hij een vrouw hoort zingen. Maar ook de vrouw is slechts een ‘klank-beeld’, onzichtbaar en onbereikbaar voor de koning, die zich steeds meer in een kooi van geluid voelt opgesloten, totdat een vernietigende explosie zijn paleis verwoest en hij zelf opgaat in de zuchten van de nacht: ‘“Je was er, vroeger,” zegt de stem. “En nu? Je zou geen antwoord weten. Je weet niet welke van deze zuchten de jouwe is. Je kan niet
meer luisteren. Niemand luistert meer naar niemand. Alleen de nacht luistert naar zichzelf.”’
En zo eindigt, net als Onze voorouders, de ‘trilogie van het zintuig’ met een personage dat niet bestaat, dat er ook niet is, en dat er slechts dertig bladzijden is geweest bij de gratie van de anonieme stem in het verhaal, en de stem van Calvino buiten het verhaal.
■