VN Vrij Nederland
Boekenbijlage
10 januari 1987 - nummer 2
De Waarheid zoeken en Haar dienen met Humor
Het satirische blad ‘De Ware Jacob’ (1901-1916) opgedolven
De ware Jacob Spotblad uit het begin van de twintigste eeuw door mr. H. Winkel Uitgever: De Walburg Pers, 148 p., f36, -
Hans Mulder
Tekening van Chris Kras in ‘De Ware Jacob’ van 9 mei 1903 naar aanleiding van een verbod op het hangen van politieke spotprenten in kiosken
Aan het eind van de negentiende eeuw begon een kritische en non-conformistische geest als een frisse wind door de tot dan toe wat stroeve Nederlandse domineescultuur te waaien. Dat leidde tot een aantal opmerkelijke vernieuwingen, die over het algemeen al bekend en beschreven zijn. Zo besteedde bijvoorbeeld Wim Ibo in zijn boek En nu de moraal... ruim aandacht aan het nieuwe cabaret, dat rond 1895 ontstond en waarin voor het eerst iets van een kritische maatschappijvisie doorklonk. Een nog duidelijker vorm van satire en nonconformisme manifesteerde zich in het spotblad De Ware Jacob. Vreemd genoeg was er tot voor kort nauwelijks iets over dit blad geschreven, hoewel het bij vele kenners van de periode wel bekend was en een haast legendarische naam had.
Een van degenen die het blad kende en er door geïntrigeerd was geraakt, was de jurist H. Winkel. Zijn interesse kwam vooral voort uit de ‘persoonlijke’ band die hij met De Ware Jacob had. Zijn grootvader Elias Gans was bij de uitgave ervan betrokken geweest. De belangstelling van Winkel leidde tot een verder onderzoek en resulteerde in een onlangs verschenen monografie, die het een en ander opheldert over het ontstaan van dit obscure tijdschrift.
Het eerste nummer van het vier pagina's tellende weekblad verscheen op 5 oktober 1901 en kondigde een hele lijst van goede voornemens aan. Zo wilde De Ware Jacob ‘de Waarheid zoeken en Haar dienen met goeden smaak en humor’, maar ook ‘aanwijzen wat belachelijk is en lach verwekken om wat zich belachelijk maakt’ en ‘de satyre verheffen boven de twee borrels van Schaepman, de zaag van Kuyper en het meneerschap van Troelstra’. In deze geloofsverklaring was er verder kritiek op het overnemen van ‘vertaalde en met slappe teekeningetjes verluchte witzen uit immoreele en zouteloze buitenlandsche periodieken’. Men wilde ‘vóór alles Nederlandsch’ zijn. Erg revolutionair klinkt dat niet in hedendaagse oren, maar in die tijd was lachen op zich al een verdachte bezigheid. In 1895 had dominee Beets het ‘Volk van Nederland’ in een nieuwjaarswens al gewaarschuwd om niet te ontaarden: ‘Toont eerbied voor de wetten/Verbeetring rijpt bij orde en rust.’ Toch behoorden de oprichters van het blad inderdaad niet tot de wildste, jeugdige onruststokers. De politiek-maatschappelijke visie van de journalisten Henri Dekking, Jan Feith (die ook onder de naam Chris Kras Kzn tekende), Joop Siedenburg en de cabaretier Koos Speenhoff, die als tekenaar meewerkte, zou te omschrijven zijn als liberaal en libertijns. Zij waren allen tegen de dertig jaar oud en hadden hun eerste wilde haren verloren. Waarschijnlijk zat ook de uitgever, de Nederlandsche Kiosken-Maatschappij, niet te wachten op een al te aanstotelijk blad. Voor deze uitgever was De Ware Jacob uiteindelijk een puur zakelijke onderneming.
In navolging van het Engelse satirische blad Punch kreeg het tijdschrift ook een mascotte: een door Speenhoff getekend dandy-achtig heertje. Dit jongere broertje van Uncle Sam en Prikkebeen was de personificatie van het blad. Hoewel de Engelse invloed ook op andere manieren merkbaar was, bijvoorbeeld in de rubrieken, lag de politieke sympathie van de oprichters duidelijk elders. Winkel vraagt zich af waarom het spotblad niet ‘De Ware Jacob’ werd genoemd, een in die tijd gebruikelijker zegswijze. Maar door de Duitse term (ook de naam van een Duits satirisch tijdschrift) over te nemen liet de redactie haar gezindheid duidelijk blijken. In Nederland heerste immers een anti-Engelse stemming door de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika. President Kruger was juist een jaar eerder met Nederlandse hulp zijn land ontvlucht. In tegenstelling tot het gelijktijdig verschijnende Zondagsblad, een bijlage van Het Volk, later herdoopt in De Notenkraker, bleef de belangstelling voor het nieuwe blad beperkt. Winkel schat het aantal abonnees op niet meer dan vierhonderd. Mogelijk waren dat er meer geworden wanneer het zich, zoals het socialistische spotblad, aan een politieke partij verbonden had. Dat is nooit gebeurd. De Ware Jacob, dat met enige onderbrekingen tot in 1916 bleef bestaan, zou zich vrijwel tot het eind toe onafhankelijk blijven opstellen, als een VPRO werkend in de marge van politiek, maatschappij en kunst. Slechts in de laatste maanden voor de definitieve opheffing werd van die koers afgeweken. De redactie zou zich toen in dienst van de Duitse propaganda hebben gesteld.
Ondanks de bescheiden oplage en functie moet het blad in de kringen van non-conformisten en avantgardisten wel populair zijn geweest. Tenslotte was het daar door zijn medewerkers nauw mee verbonden. Zo kan het ontstaan van het weekblad ook niet los worden gezien van het Rotterdamse artistieke klimaat in die dagen. Daar hadden jonge kunstenaars zich verenigd in de vereniging De Vrije Kunst, waarover de journalist Joris van den Bergh schreef: ‘In 1901 gingen we naar de Wijnstraat in Rotterdam, waar in een pakhuis De Vrije Kunst Sociëteit was gevestigd. Kunstschilders en tekenaars hadden de holle ruimte opgetuigd en dáár, waar la vie bohème zich afspeelde, hoorde ik in besloten kring Speenhoff voor het eerst zingen.’
Andere bezoekers van deze sociëteit waren onder anderen de eerder genoemde Henri Dekking, toneelspelers als Bets Ranucci, schrijvers als Top Naeff en, mogelijk de meest opvallende fi-
Vervolg op pagina 4