Vrij Nederland. Boekenbijlage 1987
(1987)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
In these times door Bernard Levin Uitgever: Jonathan Cape, 283 p., f46,30Ad van ItersonBernard Levin, columnist van The Times en The Observer, heeft een hekel aan popmuziek, aan leden van het dierenbevrijdingsfront en andere Single Issue Fanatics, aan mensen die ‘elitair’ als scheldwoord gebruiken en die overal waar ‘man’ staat ‘mens’ willen hebben, aan vergoelijkers van criminaliteit, aan degenen die zich lekker laten wiegen in de armen van de verzorgingsstaat (‘The Nanny State’) en aan iedereen die de mond vol heeft van Zuid-Afrika, maar de ogen sluit voor de Sovjetunie.
Levin, we kennen hem van zijn optreden twee jaar geleden bij Adriaan van Dis, past perfect in de huidige tijdgeest. Hij gelooft echter dat hij een van de weinigen is die nog niet van zijn gezond verstand is beroofd. Alleen al de titel van zijn nieuwe bundel artikelen: In These Times - zoiets kun je toch alleen hoofdschuddend neerschrijven? En dan zinnen als: ‘Has not the cultivation of mediocrity, under the name of equality, gone far enough?’ Horen we hier niet de stem van iemand die eigenlijk al geen antwoord meer verwacht? Er is ook geen antwoord op te geven, net zomin als je een antwoord kunt geven op de niet ter zake doende vraag of het niet eens tijd wordt dat Ad Visser en Ad 's Gravesande ophouden met hun radioprogramma Super Clean Dream Machine. In de achterhoede zal nog wel wat middelmatigheid worden gecultiveerd, maar dé cultivering van middelmatigheid, zo die al heeft bestaan, is verleden tijd. Evenals hét gebruik van ‘elitair’ als scheldwoord en dé vergoelijking van criminaliteit. Maar dat ziet Levin allemaal niet - of hij wil het niet zien. Hij zet zich niet schrap tegen de huidige tijdgeest, maar tegen die van tien, vijftien jaar geleden. Tegen zijn eigen verleden. Dat ruikt naar psychologiseren, en dus naar kwaadwilligheid, maar het moet gezegd dat Levin je wel tot zo'n conclusie verlokt. Veel van zijn stukjes hebben de teneur van: kijk toch eens wat er is misgegaan met alles waar ik toen in mijn naïviteit zo vóór was. De vrijheid, blijheid van de jaren zestig heeft geleid tot een moreel relativisme, in welks moeras we nu diep zijn gezonken. Voetbalvandalisme wordt goedgepraat met een verwijzing naar het sociale milieu waaruit de hooligans afkomstig zijn. Stakende mijnwerkers die een rotsblok laten neerkomen op een taxi met een werkwillige erin, worden door de vakbond als martelaars beschouwd. De atrofie van het morele oordeel is de kenmerkende ziekte van onze tijd, zegt Levin. De democratisering, in diezelfde jaren op gang gekomen, is verworden tot een verheerlijking van de middelmaat en een ontkenning van de verschillen tussen de mensen - tussen man en vrouw, Brit en Ier, zondagsschilder en genie. Levin: ‘Has the palpable lie that all men are equal so cowed, so weakened and so rotted us that we acquiesce when we see the best cried down because it is the best?’ | |
ZelfgenoegzaamheidOndanks zijn verontwaardiging en verbittering ligt er een zekere zelfgenoegzaamheid over zijn proza. Levin lijkt erg tevreden met zichzelf, in het bijzonder met zijn opinies. ‘Well, well,’ doet hij vaak nadat hij iemands mening heeft weergegeven, of: ‘Come, come.’ Waarna hij overgaat tot het ontvouwen van de zijne. Dat gaat dan met lichtelijk verwaande zinswendinge als: ‘It has often been pointed out, not least by me, that (...)’, of ‘(...) read Shaw on Parry or for that matter me on Pinter.’ Ook zijn gebruik van beeldspraak die zich over meerdere zinnen uitstrekt, maakt een zelfingenomen indruk. Er is niets aan de hand als er wordt geschreven dat, in een bepaalde kwestie, de universiteit van Berkeley wordt aangevallen. Het kan er nog juist mee door als er wordt vervolgd met de mededeling dat Berkeley vastberaden op haar muren staat. Maar het wekt ergernis als dan ook nog blijkt dat de brug is opgehaald. En het wordt echt te gek als er daarenboven met hoongeschreeuw kokende olie over de hoofden van de vijand wordt uitgestort. En dan die talloze opeenhopingen van hele en halve synoniemen in zinnen als deze: ‘Once upon a time (...) excellence was that which was to be striven for, sought out, cherished, admired, considered as a model to emulate or at least aspire to. Now, it is despised, made mock of, looked askance at, feared.’ Daarmee zijn we weer terug bij het begin. Alsof niet ‘excellence’ hét modewoord van deze tijd is! Als Levin tegen de haren van de tijdgeest wil in strijken, moet hij zich eens aan een apologie van het recht op middelmatigheid zetten. Van al die pedanterie en opvulling is niets meer te bespeuren als hij over politieke gevangenen in de Oostbloklanden schrijft. Levins artikelen over de slachtoffers van de communistische tereur, zoals de Tsjechische tennisspeler/coach Jiri Javorski, die ze halfdood hebben gemarteld, en de Litouwse verzetsstrijder Balys Gajauskas, die al zowat zijn hele leven in de Goelag Archipel zit, zijn geschreven in een directe, registrerende stijl. Het zijn voor mij verreweg de beste en belangrijkste stukken uit de bundel. Het simpele verhaal van hun treurige lot kan ook niet genoeg worden herhaald. Helaas is het hier nog niet mogelijk iets anders te zingen dan het oude liedje. ■ |
|