Tijdschrift
Na een poosje stilzwijgen is eind vorig jaar een dik inhaalnummer van Het Oog in 't Zeil (okt./dec. '86) verschenen bij een nieuwe uitgever. De redactie is ongewijzigd, de formule van het tijdschrift is in principe ook nog hetzelfde, alleen de aandachtige lezers zouden door het aantal advertenties van Bert Bakker kunnen vermoeden dat die (inderdaad) de nieuwe uitgever van Het Oog in 't Zeil is. Op het prachtige omslag, dat mij aan een winterboek van De Engelbewaarder doet denken, staat een tekening van W.F. Hermans met rode neus en oordoppen op in de dwarrelende sneeuw. In de kou gezet door B. en W. van de stad Amsterdam wordt hij met een warm pleidooi van Huug Kaleis in Het Oog in 't Zeil weer binnengehaald. Kaleis windt zich op over een groot stuk van Ton Anbeek in het Cultureel Supplement van de NRC van eind vorig jaar, waarin Anbeek de nihilistische opvattingen van Hermans, Reve en ook Mulisch aan elkaar probeert te kleven in één enigszins verwijtend geformuleerd visie op de literatuur van deze drie schrijvers. Kaleis stuurde zijn gram op naar dezelfde krant, die plaatsing weigerde. Ook in Hollands Maandblad kon hij niet terecht. Het is een doorwrocht stuk dat polemisch van toon is. Wat dat betreft lijkt Het Oog in 't Zeil een nieuwe richting te zijn ingeslagen. De afgelopen jaren was het blad juist sterk in het opduikelen van zoekgeraakte teksten of van in de vergetelheid geraakte auteurs of kwesties. Polemiek werd in Het Oog in 't Zeil niet bedreven, ik ben wel benieuwd of Anbeek zal reageren op de kritiek van Kaleis. Oorspronkelijk literair werk, zoals nu een verhaal van Jean-Paul Franssens, bevatte het tijdschrift voorheen evenmin. Het Oog in 't Zeil opent met de publikatie van de tekst van P.H. Ritters radiobespreking van De Avonden uit 1947. Jan van Herpen
diepte deze onvindbaar gewaande toespraak op uit het archief van De Bezige Bij. Uit de erbij afgedrukte correspondentie blijkt dat Ritter moeite had met het vormen van zijn oordeel, dat niet onverdeeld gunstig was. Hij vraagt verschillende mensen in zijn omgeving om het boek ook te lezen en bekijkt eerst alle eerder verschenen boekbeoordelingen. Hij snapt eigenlijk de levenshouding van Frits Egters niet en vergelijkt de roman met de uitzichtloze thematiek van Zondagsrust van Frits Coenen. In de traditie van het Hollands realisme is er niets veranderd volgens Ritter. Alleen schreef Van het Reve wat beroerder dan zijn voorgangers. Toch zit Ritter zijn bespreking niet lekker. Hij krijgt er veel reacties op en vraagt uiteindelijk Jeanne van Schaik-Willing, die jurylid was bij de Reina Prinsen Geerlingsprijs die De Avonden kreeg, of zij voor hem haar best wilde doen om een ontmoeting met Van het Reve te arrangeren. Bijna veertig jaar later vraagt Van Herpen aan Reve of die ontmoeting daadwerkelijk heeft plaatsgehad. Dat blijkt niet het geval te zijn. Verder in dit volumineuze nummer onder meer een toespraak van Astrid Lindgren uit het Zweeds vertaald, gedichten van Anna Achmatova uit het Russisch vertaald en een stuk over een bevlogen Zeeuw, A.M. Courier, ‘dit Dubekart’, die een leven geheel in de stijl van Multatuli leidde in Indië aan het eind van de vorige eeuw.
EVA COSSEE