In het keurslijf van de voyeur
De tovenaar, Nabokovs voorstudie voor Lolita
De tovenaar door Vladimir Nabokov Vertaling: Marja Wiebes Uitgever: Bert Bakker, 93 p., f24,90
Joost Zwagerman
In Thomas Manns novelle Tonio Kröger is een passage te vinden waarin de hoofdpersoon, Kröger, zich in een hotel bevindt en daar politiebezoek krijgt. Nadat hij terughoudend doch correct een paar vragen heeft beantwoord, blijkt tot opluchting van de arme Kröger dat men hem ten onrechte aanzag voor een voortvluchtige crimineel. In De tovenaar van Vladimir Nabokov keert het tafereel bijna letterlijk terug. Ook hier wordt de hoofdfiguur, verblijvend in een hotel, door de politie bezocht omdat men hem heeft verward met een gezochte zwerver. Maar waar Tonio Kröger, die immers niets te verbergen heeft, haast deemoedig de agent te woord staat, vaart de - naamloze - hoofdpersoon in De tovenaar brutaal en welbespraakt uit tegen de wetsdienaar - want in zijn hotelkamer heeft hij wel degelijk iets te verbergen, namelijk een diep in slaap zijnd twaalfjarig meisje dat een niet legale maar wel ‘ondraaglijke’ begeerte in hem weet op te wekken.
Met Tonio Kröger heb ik mij destijds, tijdens het lezen, af en toe onomwonden geïdentificeerd. Daarmee ben ik verworden tot een verwerpelijk lezer, volgens Nabokov. In ‘Good readers and good writers’, het inleidinkje op zijn Lectures in literature stelt hij immers dat het zich identificeren met een romanpersonage wel het ergste vergrijp is waar een lezer zich schuldig aan kan maken. In datzelfde stuk schrijft Nabokov dat de ware lezer zich onbevangen dient op te stellen en voor even alle generaliserende voorkennis overboord moet zetten. Het onlangs opgedoken verhaal De tovenaar toont aan dat voorkennis soms gewoonweg niet is uit te bannen. Het werkje is een soort voorstudie voor het befaamde Lolita. Ook in het in 1939 geschreven De tovenaar is het basisgegeven de allesoverheersende passie van een oudere man voor een zeer jong meisje. Nabokov maakte reeds melding van dit verhaal in ‘Over een boek getiteld Lolita’. Nadat hij het had voorgelezen aan vrienden ‘beviel (het) me niet en ergens na mijn verhuizing naar Amerika in 1940 vernietigde ik het’. Er bleef echter nog een versie van het verhaal intact en deze dook op in 1959. Nabokov herlas het en vond het, nu Lolita inmiddels was voltooid, aanmerkelijk beter dan destijds. Van uitgave ervan kwam het echter niet; de auteur had wel wat anders (Jevgeni Onegin, Ada, het filmscript van Lolita, meldt zoon Dmitri Nabokov) om handen en in de kop. Pas na zijn dood werd het manuscript teruggevonden.
Dit alles indachtig is het onmogelijk De tovenaar te lezen, zonder het verhaal telkens te vergelijken met de bezwerende monoloog van Humbert Humbert over Dolores Haze, voor hem ‘Lolita’. Het raamwerk van de twee vertellingen is goeddeels identiek. Evenals in Lolita trouwt de hoofdpersoon in De tovenaar met de moeder van het zo felbegeerde nimfijntje, broedt vervolgens op haar overlijden, en na de dood van moeder ontfermt de held zich over het kind. In NRC Handelsblad heeft Karel van het Reve onlangs wat meer en minder gedetailleerde verschillen tussen beide werken opgesomd. Hij noemt onder andere de lengte en ook de afloop van beide verhalen. In De tovenaar blijft de hoofdpersoon niet in leven maar wordt hij geschept door een aanstormende auto, kort nadat hij, in de hotelkamer, het hevig geschrokken meisje heeft proberen aan te randen, op een onverholen wijze die in Lolita niet is te vinden. Het voornaamste verschil huist volgens Van het Reve in het decor. In Lolita is het Amerikaanse landschap als het ware het derde personage, terwijl in De tovenaar de plaats van handeling, ondanks Nabokovs toelichting in zijn ‘Aantekeningen’, volstrekt onbekend blijft. Dit is inderdaad een opvallende tegenstelling, maar belangrijker is volgens mij het verschil in perspectief. Doordat Nabokov Humbert Humbert in Lolita, na de inleidende woorden van Dr. John Ray Jr., als ik-figuur en tevens als schrijver van zijn eigen avonturen opvoert, wordt het boek een burlesk egodocument, een twintigste-eeuwse schelmenroman, getoonzet in de duizelingwekkende woordenstroom van Humbert Humbert zélf. Zo'n literaire ingreep kent De tovenaar niet. Het verhaal ontrolt zich door middel van de alwetende verteller. Doordat de smachtende oude man hier als een ‘hij’ optreedt
wordt de lezer automatisch in het keurslijf van de voyeur gedrongen, terwijl in Lolita, door de gebruikmaking van het ik-perspectief gekoppeld aan de meeslepende verteltrant, de lezer is het ware medeplichtig, medeminnaar wordt, zonder zich met de hoofdpersoon te vereenzelvigen! Als Nabokov beweert dat de zich met een romanpersonage identificerende lezer een abjecte lezer is, zal hij er alles aan doen dit ook niet te laten gebeuren. De magie van een boek als Lolita schuilt juist in het feit dat de lezer Humbert Humbert hoogstens als een geniale en deerniswekkende maniak blijft bezien, maar dat tegelijkertijd diens obsessieve begeerte volledig naar de lezer wordt getransporteerd. Het is de virtuoze stijl die letterlijk verleidt; kennisname van de lyrische woorden van Humbert Humbert voor de kleine Dolores Haze dwingt de lezer, die tot aan zijn nek verzand is in andermans sores, naar de hand van de Schoonheid zelve: zonder één moment van vereenzelviging wordt iedere lezer een Humbert Humbert, op zoek naar het schoonheidsideaal dat, in al haar onbereikbaarheid, notabene in de hand gehouden wordt, opengeslagen op tafel ligt! Magie...