De cyclus ‘mijn woningen’? Dat is ‘de glimlach van België’
Een gesprek met de dochter van Raymond Brulez
Jan Fontijn
In twee delen herdrukte uitgeverij Meulenhoff onlangs de cyclus van vier romans die onder de titel Mijn woningen tussen 1950 en 1954 verschenen van de Vlaamse schrijver Raymond Brulez. De vier romans - Het huis te Borgen, Het pakt der triumviren De haven en Het mirakel der rozen - zijn sterk autobiografisch en schetsen, aan de hand van de huizen waarin de schrijver heeft gewoond, het leven in België tijdens en tussen de twee wereldoorlogen. Raymond Brulez overleed in 1972 in Oudergem bij Brussel, in het ‘zevende huis’, waar hij met het gezin van zijn dochter Annie van 1958 tot zijn dood woonde. In dit huis woont nog steeds zijn dochter, mevrouw Annie a Campo-Brulez. Ter gelegenheid van de herdruk (besproken in de Boekenbijlage van 29 september) van Mijn woningen zocht Jan Fontijn haar op en sprak met haar over haar vader.
Van 1950 tot 1954 verscheen de vierdelige, sterk autobiografische romancyclus Mijn woningen van de Vlaamse auteur Raymond Brulez. De kritiek was vol lof. De romans zijn een intelligent en ironisch verslag van een halve eeuw persoonlijk en Vlaams leven, lopend van de jeugdjaren omstreeks 1900 tot even na de bevrijding van België in de herfst van 1944.
Een van de fascinerende aspecten van deze geromantiseerde memoires is dat er een beeld wordt gegeven van enkele zeer markante elementen van het politieke, sociale en culturele leven van de bewogen geschiedenis van Vlaanderen. Uniek is hoe het leven tijdens de twee wereldoorlogen in Vlaanderen van binnenuit wordt beschreven. Door zijn vriendschappen met vooraanstaande figuren uit het Vlaamse politieke en culturele leven werd Brulez een ingewijd toeschouwer. Flamingantisme, collaboratie in de oorlog, de sociale strijd komen alle via dat verslag van een grillige levensloop aan bod.
Om zijn romans enige structuur te geven is de auteur uitgegaan van zes woningen in zijn leven, van de woning in de Belgische badplaats Blankenberge, waar hij 18 oktober 1895 werd geboren, tot de zesde woning in Brussel, waar hij zich kort voor de Tweede Wereldoorlog vestigde nadat hij een functie had gekregen bij de Belgische omroep.
In het tweede deel van de cyclus, Het pakt der Triumviren, maakt Raymond met zijn vrienden Julien Martijn en Bertrand Daelman de afspraak elkaar bij te staan in het leven telkens wanneer zij een beroep op elkaar zouden doen. Van deze vrienden is Julien Martijn een van de belangrijkste romanpersonages in de cyclus. De vraag wie voor hem model heeft gestaan is niet moeilijk te beantwoorden: de socialist Achille van Acker, een van de voornaamste leiders van het Belgische verzet, die in februari 1945 eerste minister werd. ‘Model’ moet men echter niet te letterlijk nemen: net als zijn grote voorbeeld Proust (en Du Perron in Het land van herkomst) maakte Brulez in Mijn woningen compositiefiguren: verschillende personages staan model voor één romanfiguur. In De toren van Lynkeus schrijft Brulez dat hij in één personage concentreerde wat in feite de som was van de authentieke levenservaringen van verschillende maar op elkaar lijkende individuen.
‘Mijn vader kende Van Acker vanaf zijn jeugd. Beiden waren, in de jaren tussen beide oorlogen in, lid van “De Maffia”, een gezellig literair genootschap te Brugge. Hij was dokwerker geweest te Antwerpen, maar door zijn uitzonderlijke intelligentie en intellectuele belangstelling werd hij boekhandelaar en uitgever. Hij heeft bijvoorbeeld een boekenserie “De Garve” uitgegeven, waarin ook een paar verhalen van mijn vader verschenen.
Annie a Campo-Brulez
lieve blancquaert
Raymond Brulez, 1965
Brulez met zijn dochter Annie, 1927
In het begin van de oorlog was Van Acker bij ons op bezoek. Het was een regenachtige dag. Mijn vader vroeg: “Wie zal de oorlog winnen: de Engelsen of de Duitsers?” Van Acker antwoordde: “Geen van beiden, Raymond, wél de Amerikanen.”
Hij ging op ons balkon staan en wees op de Amerikaanse ambassade aan de overkant van het plein, waar de vlag nog wapperde (Amerika was nog niet in oorlog). “Eens zal de dag komen, Raymond, na de bevrijding, dat je op ginds balkon de Amerikaanse ambassadeur zult zien staan, dankbaar toegejuicht door de gehele Brusselse bevolking.” En het is precies zo gebeurd. Het is heel bijzonder dat Van Acker dit voorspelde in die chaotische eerste oorlogsmaanden toen we absoluut nog niet wisten of Engeland het alleen zou uithouden onder de Duitse “Blitz” en of Amerika aan de oorlog zou gaan deelnemen. Mijn vader had grote bewondering voor het politieke inzicht van Van Acker en de relatie met hem was een morele steun, want die eerste oorlogsmaanden waren voor mijn vader een heel moeilijke tijd. Indien Duitsland zegevierde betekende dit voorgoed het einde van zijn literaire loopbaan: voor een sceptische, objectieve en individualistische kijk op het leven was geen plaats in het Derde Rijk. Een in Duitsland werkende vriend, Valentijn Van Uitvanck, had hem gewaarschuwd “zich zeer stil te houden” want in Berlijn bestond er reeds een steekkaart op zijn naam met de vermelding “Duitsvijandige auteur”. Ook was hem, zodra de Duitsers Brussel binnentrokken, onmiddellijk zijn directeurspost bij de radio ontnomen. Hij was zonder werk en het was mijn moeder die ons met haar “haute-couture”-zaak door de oorlogsjaren heen moest helpen.’