Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Valery Larbaud-A.A.M. Stols Correspondance 1925-1951 Uitgever: Editions des Cendres, twee delen samen 432 p., f98,40
| |
HersenbloedingOp het hoogtepunt van zijn activiteiten krijgt in november 1925 de dan vijfenveertigjarige Valery Larbaud een brandbrief van de vrijwel onbekende, twintig jaar jongere A.A.M. Stols met het verzoek zijn stuk ‘Paris de France’ dat hij in een tijdschrift gelezen had, in het origineel te mogen uitgeven. Het is het begin van een langdurige en intensieve correspondentie die, noodgedwongen, zo goed als stopt als Larbaud in 1935 door een hersenbloeding getroffen wordt en tot aan zijn dood in 1957 vrijwel niet meer praten - de legende wil dat hij alleen nog de ‘th’ van Barnabooth kan uitspreken - en niet meer bewegen kan. Geheel in het voetspoor van zijn grote voorbeeld Stols heeft het Parijse eenmansuitgeverijtje van Marc Kopylov, die daarbij evenals Stols wordt geholpen door zijn vrouw, deze correspondentie in een tot de finesses verzorgde editie in twee delen uitgegeven: het eerste met de complete, niet-geannoteerde tekst: het tweede met een omvangrijk namenregister en bijpassende citaten, biografische notities over Stols en een bibliografie voor het Franse taalgebied van Stols, waaruit blijkt dat hij daarin meer dan honderdvijftig titels uitgegeven heeft. Niet alleen een vijftiental van Larbaud, maar ook de Oeuvres Complètes van Rimbaud en Molière, Silence de la mer van Vercors, Symphonie Pastorale van Gide en, in bezettingstijd, zevenentwintig Franse titels waaronder twee verhalen van | |
[pagina 11]
| |
Belle van Zuylen. ‘Wat je moet voorschrijven,’ zei Stols, ‘is schoonheid’. Daarover correspondeerde hij ook met Larbaud in een opvallende overeenstemming des geestes, een gemeenschappelijk streven naar perfectie.
J. Greshoff, A.A.M. Stols
letterkundig museum Voor de niet bibliofiel geschoolde lezer zijn de eerste brieven niet bijster interessant, ze gaan vooral over de noodzakelijke noten bij bepaalde uitgaven en het nauwkeurig vaststellen van de royalty's, waarbij opvalt dat Larbaud, toch niet een van de armsten, dat tot op de cent nauwkeurig bijhield. Niet dat hij er veel aan verdiende. Een overzicht over de maanden augustus tot en met december 1927 meldt hem dat er van zijn hand zes werkjes verkocht zijn waarvoor hij de formidabele som van f13,20 overgemaakt krijgt. Interessanter wordt de discussie over de vraag of de dichters uit vorige eeuwen die Stols wil uitgeven en waaraan Larbaud zeer enthousiast meewerkt, in de oude spelling gedrukt moeten worden. Ja, zegt Stols, de echte letterkundige heeft daar geen last van en bovendien verander je toch ook geen oude schilderijen door de afgebeelde personen een modern kapsel of nieuwe kleren te geven? Nee, zegt Larbaud: ‘De klassieke dichter van wie de spelling niet gemoderniseerd is, is als verminkt, verbannen naar het museum, behandeld als curiosum. Een klassieker is een levend iemand, hij moet worden behandeld als een tijdgenoot.’ Het is Stols die zich laat overtuigen in deze discussie, die van alle landen en van alle tijden is. Hoewel ze elkaar soms om de dag schrijven, verloopt de briefwisseling toch enigszins moeizaam omdat de heren nooit lang op dezelfde plaats blijven. Stols verhuist regelmatig als het weer eens slecht met zijn kostbare edities gaat, Larbaud is al vanaf zijn jeugd een fervent reiziger en bezit bovendien drie huizen in Frankrijk en nog meer residenties in het buitenland. Zo deelt hij het eigenhandig geschreven traject van zijn leven, Mon itinéraire, dat, uit het bezit van Stols, enkele maanden geleden voor het eerst gepubliceerd werd, in de volgende opmerkelijke etappes in: vaste woonhuizen, tweede huizen, reizen, literair werk en uitstapjes, ‘omdat alles wat ik gezien heb aan de vorming van mijn werk heeft bijgedragen, daarvan ben ik overtuigd’. Dit ‘itinéraire’ loopt als een rode draad door de hele correspondentie heen, steeds weer vraagt Stols om een aanvulling of het origineel van de kopie die hij al in 1926 gekregen heeft. Het lukt hem niet, evenmin als de uitgave van de volledige werken van Larbaud omdat zijn Franse uitgever Gallimard die niet wil afstaan. Steeds persoonlijker worden de brieven, waarbij Larbaud altijd even beminnelijk blijft en goede raad geeft (‘Hou vooral een Hollands adres, c'est une question d'élégance’) en Stols' energie door alle tegenslagen duidelijk afneemt. Na de krach van 1929 kwant hij in ernstige moeilijkheden en stopt hij zelfs met de luxe-edities in Nederland: ‘Het is heel paradoxaal dat het land dat misschien de beste drukkers van de wereld heeft, bijna antibibliofiel is’, klaagt hij zijn nood tegen Larbaud. | |
AchtervolgingswaanzinMalheur is altijd goed voor het schrijven want het zijn deze jaren 1930-'31 waarin de interessantste brieven worden uitgewisseld. Larbaud, die altijd al met zijn gezondheid sukkelt, zit in een diepe depressie door het overlijden van zijn moeder, lijdt aan achtervolgingswaanzin en denkt nooit meer iets te zullen schrijven. Stols steekt hem een hart onder de riem door te zeggen dat de meeste schrijvers hun beste werk na hun vijftigste schreven en bovendien, wanneer houdt hij nu eens op met al die vertalingen en voorwoorden en kleine artikeltjes, om zich aan het grote werk te wijden? Dat klinkt wat komisch uit de mond van iemand die voortdurend juist om dat soort werk vroeg, en Larbaud reageert dan ook enigszins gepikeerd met een mooie uiteenzetting over zijn poetica: hij wil helemaal niet zoveel werk achter laten, dat vraagt de lezer toch maar te veel tijd, en ook: ‘Om verschillende redenen geloof ik dat men zo kort en zo weinig mogelijk moet schrijven. Dat wat me niet zó trekt dat mijn verlangen het wint van mijn luiheid heb ik altijd zorgvuldig verworpen, en meer dan ooit verwerp ik het. Hij is het eens met d'Annunzio dat de echte roem postuum is. Stols houdt zich, uit geldgebrek, nog voornamelijk bezig met de Compagnie Typographique in Parijs en niet meer met Larbaud, al laat hij in 1931 Du Perron nog wel Le pauvre Chemisier vertalen en in 1935 Fermina Marquez. Maar het grote vuur en de wederzijdse belangen zijn weg, en vlak voor zijn beroerte is Larbaud zelfs nog in Bergen op Zoom geweest zonder Stols te ontmoeten. Zo eindigt een merkwaardige briefwisseling, voldoende gedetailleerd voor de echte boekengek, met liefde uitgegeven en interessant voor degene die wil lezen over een auteur en een uitgever die onvervalste Europese ambassadeurs voor de letteren waren. Toen uiteindelijk de uitgeverij verdween, schreef Greshoff in Het Vaderland: ‘Met de opheffing van de uitgeversfirma Stols wordt een stuk geschiedenis zowel van de typografie als de literatuur onherroepelijk, en driewerf helaas, afgesloten.’ ■ |
|