René t' Sas
wat my oor iets wil nader: nee,
moenie op my reken nie, aanvaar
ek sit van dryfsand aanmekaar.
‘Ik leen me niet zo goed voor het sociale verkeer,’ bekent de dichteres. ‘Ik besef wel degelijk dat het woord drijfzand negatieve associaties oproept. Je kunt er niet op bouwen, het is verraderlijk, zuigt je op. Nadat u mij gebeld had om een afspraak te maken moest ik me steeds weer verzetten tegen de drang om terug te bellen en te zeggen, ik doe het toch maar niet. Ik vind mezelf niet principieel genoeg, te aarzelend, besluiteloos. Niet genoeg rechttoe, rechtaan. Ik heb ook altijd de neiging een zaak van alle kanten te bekijken zodat ik er moeilijk toe kom een bepaalde uitspraak te doen.’ Op mensen die op elke vraag een pasklaar antwoord hebben en die steeds precies weten hoe de wereld in elkaar zit, is ze niet al te zeer gesteld. ‘Het is een trek die je wel vaker bij de Nederlanders tegenkomt. Ik vind dat niet zo... charmant.’ Dichten is voor haar een poging de twijfel enigszins binnen de perken te houden. Het maken van ‘versjes’ helpt haar enige klaarheid te scheppen. ‘Precies. Je wil toch een beetje vastigheid vinden?’
‘Ik herinner me niet dat ik dat ooit gedaan heb,’ antwoordt ze op de vraag of ze wel eens met enig genoegen haar oudere bundels doorbladert. ‘Ik heb eigenlijk alleen belangstelling voor de gedichten die ik nu schrijf of die ik nog wil schrijven. Als iets me aangrijpt of ontroert voel ik de behoefte daarover te schrijven, maar wanneer het gedicht klaar is, gepubliceerd is, ben ik de emotie kwijt. Dat vind ik wel eens jammer, het is net alsof je een stukje ervaring verloren hebt. Wat dat betreft is dichten een beetje een ongezond beroep. Aan de andere kant heeft het ook weer een therapeutische functie. Je probeert tot klaarheid te komen. Ik heb onlangs een versje geschreven dat “Rymdwang” heet, en zo wil ik mijn volgende bundel ook noemen. Rijmdwang verwijst dan niet naar het gebonden zijn aan een strak rijmschema, maar naar de sterke behoefte die ik, nog steeds, voel om poëzie te maken.’ Elisabeth Eybers praat moeizaam over haar eigen werk. Op vragen naar de betekenis of achtergrond van een bepaald gedicht, van een bepaalde regel volgen steevast korte, weifelende antwoorden. Veel beter is ze op dreef wanneer ze vertelt over haar jeugd, haar ouders, Zuid-Afrika. Het theoretiseren over haar werk laat ze graag aan anderen over. ‘Die moeten daaruit maar allerlei dingen afleiden, als ze er zin in hebben.’
steye raviez
Een enkele keer - in een bui van moedeloosheid - heeft ze wel eens overwogen te stoppen met dichten. Een citaat uit de bundel Dryfsand: ‘Hierby sê ek aan poësie vaarwel./Elkeen in staat om twee by twee te tel/en pyn aan poësie te meet merk wel/hoe oorsprong opbrengs in die skadu stel.’
Eybers: ‘Dat moet natuurlijk niet al te letterlijk opgevat worden, maar het is wel zo dat datgene wat uiteindelijk op papier komt heel erg afsteekt bij de emotie. Van de emotie blijft in het uiteindelijke vers maar een klein kerntje over. Wat je schrijft moet een concentraat zijn, een kristallisering waar anderen zich ook in kunnen herkennen.’
Om een gedicht te schrijven moet je in staat zijn urenlang niets te doen, zegt Elisabeth Eybers. Denken, broeden, afwachten. ‘Er moet iets bij je gaan spoken. Soms noteer ik iets dat ik pas veel later uitwerk, maar over het algemeen schrijf ik een gedicht in vrij korte tijd. Hoe een gedicht precies tot stand komt kan ik niet verklaren. Er gebeurt
“Nu er zo veel protest tegen Zuid-Afrika is, denk ik soms heel even: de verandering van nationaliteit is een laffe daad.”
iets in je onderbewustzijn waardoor een aantal, soms heel disparate, dingen gaan samenklonteren. Je hebt een paar begin- of slotregels en daar gaan zich andere, oudere emoties en ervaringen aan vasthechten. Er ontstaat een eenheid die je niet bewust gecontrueerd hebt.’