Dwangsystemen
Jean Severeyns en het kostschoolleven
Het vermoeden door Jean Severeyns Uitgever: Nijgh & Van Ditmar, 82 p., f22,70
Koos Hageraats
De kostschool Rolduc, bekend door Van Deyssels boek De kleine republiek, speelt in de novelle Het vermoeden een indirecte rol: Jean Severeyns bewerkt onder andere gegevens uit jaarboeken van Rolduc en brengt ze over naar het kleinseminarie Kloosterrade in Zuid-Limburg. Daar probeert men de ik-figuur in een rigide systeem tot priester te kneden. Het verhaal speelt zich af van 1946 tot 1950. De ik-figuur noemt die periode ‘mijn oorlog’, ‘vanwege de botte brute macht die ik leerde kennen, de eenzaamheid, de angst, die overal tastbaar was, het onrecht, de pijn, de verlatenheid, de verslagenheid, de willekeur...’
Zonder zich van zoiets als een roeping bewust te zijn, wordt hij op het kleinseminarie vier jaar lang murw gemaakt door een systeem dat in alle opzichten gelijk is aan dat van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog: de ‘President’ is de absolute heerser over een streng hiërarchisch systeem dat drijft op onderlinge controle en verraad. Het vermoeden van (homo)seksualiteit hangt iedereen dagelijks als het zwaard van Damocles boven het hoofd. Er is eigenlijk maar één verschil met de Duitse overheersing in de Tweede Wereldoorlog: ‘Dat is het probleem, ik ben vrij, ik heb de vrijheid om te kiezen, ik ben zelf verantwoordelijk voor wal me overkomt, voor wat met me gebeurt. Zonder die vrijheid zou alles makkelijker zijn. Vluchten is veel simpeler dan kiezen.’ Severeyns brengt een knap contrast aan met de houding van de ouders van de hoofdpersoon tegenover de Duitsers, waar het in het eerste deel van de novelle over gaat: zij pasten zich geruisloos aan het dwangsysteem aan, hij verzet zich er ten slotte tegen. Aan het einde van het verhaal wordt de walgelijke President op onverwachte wijze overwonnen - waarna weggaan geen vluchten meer is maar kiezen; niet voor het systeem maar voor zichzelf, met alle risico's vandien.
De constructie van de novelle is zuiver, maar de afstand tussen vertellend en belevend ik is nogal groot. Daardoor blijft het geheel enigszins schetsmatig; dat is jammer, want juist in de scènes die beschreven zijn vanuit het belevende ik worden de verschrikkingen van het kostschoolleven overtuigend weergegeven.
■