Een kruik voor de regen
Steilte van Johan Joos
Steilte door Johan Joos Uitgever: Bert Bakker, 71 p., f29,90
Arthur Lava
Opvallend afwijkend van veel van de tegenwoordige poëzie die gekenmerkt wordt door een overmaat aan steriliteit en geconstrueerdheid, is het werk van de Vlaamse dichter en performer Johan Joos. Zijn nieuwste bundel Steilte biedt gedichten van een sterk persoonlijk en impulsief karakter.
Ik zal altijd/bouwwerf blijven, zegt Joos in het gedicht ‘Visioen’. Naast een verwijzing naar de zwaarmoedigheid van de dichter, is dit ook een rake typering van de gedichten zelf. Ze hebben iets onafs. Het lijkt alsof de zinnen in een opwelling op papier zijn gezet en daarna niet meer bekeken. Dit rafelige en vrijassociatieve schrijven levert beelden op die ik lang niet altijd mooi zou willen noemen, maar die door hun ongeparfumeerde directheid een grote zegginskracht hebben. Deze indruk wordt nog versterkt door de uiterlijke verzorging van de tekst. Het merendeel van de gedichten is met de hand geschreven of getekend. In de bundel wordt dit aangeduid als ‘kalligrafie’. Nu ben je bij kalligrafie geneigd te denken aan een uitgesproken sierlijk letterbeeld. Dat is hier niet het geval. Het handschrift van Joos is grillig en nonchalant, een vorm die goed past bij het hoekige ritme en de grimmige inhoud van deze poëzie. Ook zijn er enkele getekende zelfportretten van de dichter in de bundel opgenomen, die evenals de kalligrafie het persoonlijke karakter van deze uitgave onderstrepen.
Johan Joos
kristien lippens
Steilte bevat niet uitsluitend nieuw werk van Joos. In het eerste deel van de bundel heeft Bert Bakker poëzie opgenomen die al eerder was gepubliceerd in het debuutbundeltje Gedichten (Halewyn 1981). Hieronder bevindt zich het fraaie gedicht ‘Naar G. Achterberg’, dat in vergelijk met de andere gedichten veel meer een klassieke toon en afgeronde vorm bezit:
als een verloren misplaatste deur
herfst, die alles van u afschudt
en stil terug trekt in berusting,
tussen uw windgedragen uitgestoten telgen
neem ook dit verdorven blad in uw regenvlagen op
- als een gekruisigde Kristus
bedelf mij onder waarachtige aarde
en laat mij mol alleen zijn
De overbodigheid van het eigen bestaan is het steeds terugkerend thema in de gedichten van Joos. Een bijtende emotie die de dichter dwingt tot een sprong van de steilte naar beneden: de lucht is mijn graf/zoek in een ravijn houvast. Maar radeloos is hij geenszins. Eerder geeft hij zich over aan het noodlot met een nuchter soort gelatenheid. In een ander titelloos gedicht schrijft hij: straks opengereten ben ik/een kruik voor de regen.
Om misverstanden te voorkomen, de poëzie van deze dichter uit Gent hoort niet thuis in de categorie ‘klein leed’, zoals dat bij ik-lyriek nog wel eens het geval is. De doem is hier geen pose gehuld in de mantel van goedkope huilerigheid. De gedichten van Joos kenmerken zich daarentegen door een intensiteit te vergelijken met die van die andere gekwelde dichter, Jan Arends. Het is poëzie ver voorbij de pijngrens, poëzie kaal tot op het bot, poëzie die geen illusies achter haar horizon verborgen houdt; of zoals Joos dat zelf uitdrukt: sneeuwblind slaat het leven/elk vergezicht. ■