Grensverleggende ervaringen
Joelika van Anna Bijnsprijs-winnares Josepha Mendels
Joelika door Josepha Mendels Uitgever: Meulenhoff, 66 p., f16,50
Diny Schouten
Het vrouwelijke schrijven is aantoonbaar anders, zei Hannes Meinkema onlangs met meer stelligheid dan ze verantwoorden kan. Ik bestrijd het haar niet; tenslotte is de discussie over de vrouwelijke stem er een over geloof, niet over wetenschap. Die wetenschap kan er zelfs maar beter buiten blijven. Meinkema's vergelijking met de zwaartekracht en de elektriciteit klinkt wel geleerd, maar is weinig tactvol: per slot ging Einstein dood zonder dat hij de gravitatie en het elektromagnetisch veld binnen één theorie verklaren kon, en naar ik hoor ligt dat probleem er nog.
Anders dus, maar niet minder. Meinkema zegt: beter, en dat gaat te ver. Vrouwen hebben charmes, dat is bekend, maar het is zaak ze niet te overdrijven.
Charme is inderdaad de voornaamste eigenschap van het proza van Josepha Mendels, wier vrouwelijke stem sinds kort met de Anna Bijnsprijs gecanoniseerd is. Mendels' stem zoals ik die ken uit Rolien en Ralien (1947), Als wind en rook en de laatste verhalenbundel Welkom in dit leven (1981) is poëtisch, teder, grappig, onconventioneel en fantasievol, en we zijn er aan gewend die eigenschappen vrouwelijk te noemen.
De eigenschappen zijn gecultiveerd in Joelika, Mendels' laatste - kleine - verhalenbundel. Het zijn verhalen, of eerder fragmentarische memoires, geschreven in de nabijheid van de dood en met veel weemoedige herinneringen aan de kindertijd. Het kleine meisje dat een hekel heeft aan het Hebreeuwse gebedje dat ze op moet zeggen, dat het glas wijn dat voor de Messias werd klaargezet altijd stiekem opdronk en zeventien onvoldoendes kreeg, ‘gedragcijfers meegerekend’ op de meisjes-hbs, is schattig, maar wat ál te allerliefst. Ondeugend is ook de brief aan God, wiens schuld het is dat de schepping een geweldige sof is geworden. De Tweede Wereldoorlog wordt ‘barmhartig overgeslagen’, en de brief eindigt met een stampvoetend kleine-meisjes-verzoek om goddelijk ingrijpen omdat haar pennen ervandoor gaan ‘als ze opeens genoeg van dat geschrijf krijgen’. Stoute pennen, stoute God?
Een gedroomde ontmoeting met de Heer (God gekleed als astronaut) biedt luchtig divertissement, maar de gebeurtenissen zijn slecht te volgen, net als in een ander fragment, een sprookje (dagdroom?) waarin Kalfschieter, Koeketer Klokkedief en Molleboon op ingewikkelde wijze met elkaar slaags raken. ‘Over de grenzen van bewustzijn en bewusteloosheid heen ben ik geschoven in het heelal van de fantasie,’ noemt Mendels haar grensverleggende ervaring.
Wat minder esoterisch, en toch heel bijzonder, is het langste (titel)verhaal ‘Joelika’ - de klemtoon is als in Rolien en Ralien nogal weerbarstig. De tragiek van de ontreddering der ouderdom verbindt het verhaal met de andere fragmenten uit de bundel. Het verbindt zich slecht met wat in die rest overdreven is: de charme van het lief en ondeugend gevonden te willen worden.
■