Voorheen de koloniën
Tessel Pollmann
Toen de Tweede Wereldoorlog dreigde, werd het Japanse gevaar in Indië door de burgers niet heel serieus genomen. Door de overheid wel: de dienst Oostaziatische Zaken te Batavia was een inlichtingenorganisatie die werk van hoge kwaliteit leverde. De directeur was A.J.H. Lovink die na de oorlog onder andere Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon in Indië was. Lovink was en is (hij woont nu in Canada) een begaafd diplomaat en ambtenaar; zijn apparaat in Batavia is al eens met lof beschreven door dr. L.G.M. Jaquet in diens autobiografie Bij het aflossen van de wacht. Eerlijk gezegd is de uitvoerige beschrijving die de Amerikaan Robert D. Haslach in Nishi No Kaze, Hare - Nederlands-Indische inlichtingendienst contra agressor Japan (Van Kampen en Zn., 222 p., f36,50) van Lovink en zijn apparaat geeft, minder overtuigend Waarom? Omdat Haslach zich een tikje heeft laten inpakken door zijn informanten. Hij is weinig kritisch over de Nederlands-Indische defensie in 1941-1942. Hij neemt weinig afstand van het koloniale standpunt, en dat is politiek naïef. Hij schrijft daarbij in de stijl van die ochtend pakte Lovink fluitend zijn attachékoffertje en met een laatste zwaai naar zijn vrouw sprong hij kwiek in zijn roomblanke personenwagen. Geen stijl waar een analyse van een belangrijk stuk inlichtingenwerk wel bij vaart. Al die bezwaren nemen niet weg dat het werk van Haslach stevig gedocumenteerd is en de moeite van het lezen loont.
Van een veel geringer gehalte is het boek SOE in the Far East van Cruickshank (Oxford University Press, 285 p., f32,50). Het gaat over het paramilitaire Engelse inlichtingenapparaat dat missies volvoerde in een dwaze gespannen rivaliteit met het Engelse leger. Voor zover ik het boek controleren kon, is het niet zeer diepgravend. Onder experts in dit stukje geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in het Verre Oosten geldt het als niet zeer goed, of in ieder geval omstreden.
Niemand heeft er zo mooi geschreven over de koloniaal en zijn seksualiteit als Somerset Maugham. Dronkenschap en somberheid, eenzaamheid en wellust, gepaard aan een abject standenbewustzijn en racisme bepaalden de contouren van het sociale leven van zo menig koloniaal Engelsman in India of Maleisië. Somerset Maugham is er op reis geweest en The Casuarina Tree (Oxford University Press, 310 p., f22,80) was het gevolg: een serie beroemde verhalen die zich concentreren op de drank, de eenzaamheid, en de njai, de inheemse huishoudster met wie de koloniaal het bed deelde. Vooral in de Engelse koloniale samenleving (in Indië was men iets minder schijnheilig) was de njai een taboe-onderwerp: huwen kon de koloniaal haar niet; de kinderen erkennen was evenzeer een probleem. De dubbelzinnigheid van dat leven van de blanke in de tropen zorgde voor enerverende spanningen: tussen Engelsman en njai als hij haar liet zitten, tussen Engelsman en echtgenote als de njai opeens, als een schaduw uit een verzwegen verleden, opdoemde, en - soms - wraak nam voor bewezen ontrouw. Somerset Maugham publiceerde de bundel in 1926 toen in Engeland het besef dat het afliep met de koloniale periode in romans al zeer veel voorkwam zoals de historicus van de koloniale Engelse romanliteratuur, Allen J. Greenberger in The British Image of India (1969) aantoont. Dat besef verscherpte de blik van mensen die van huis uit al een satirische kijk op de wereld hadden. En dat had Somerset Maugham.
Een nauwelijks spannend of goed geschreven boek over de koloniën is het documentaire-achtige verhaal Sacrilege in Malaya van Pierre Boulle, dat in 1958 voor het eerst verscheen (Oxford University Press, 318 p., f31,05). De schrijver verhaalt in een vorm waarin de autobiografische en de verzonnen elementen niet goed van elkaar te onderscheiden zijn; zijn onderwerp is zijn eigen leven op een Franse rubberplantage in Maleisië. De intriges onder de Europeanen, de eenzaamheid, de drank, de vluchtige seksuele contacten met een dienstbode die daartoe door haar echtgenoot ongeïnteresseerd wordt afgestaan (niet uit onverschilligheid voor de vrouw, maar uit minachting voor de blanke barbaar die voor haar toch niet meer is dan een werkgever met seksuele noten op zijn zang), en de hiërarchie van het plantersbedrijf zijn de motieven. Voor de historicus of de socioloog een aardig boek, voor de romanlezer niet.
De Indonesiërs spreken van de Revolutie 1945-1950. De Nederlanders spreken van de politionele acties. In beide gevallen gaat het om de koloniale guerrilla-oorlog die Nederland verloor. De laatste tijd zijn er nogal wat documentaires over die periode verschenen. Nu is er ook weer een roman: De opstand van M. Jacob, pseudoniem van de antropoloog Jacob Vredenbregt die in Jakarta doceert (Nijgh en Van Ditmar, 146 p., f27,50).
Het is Jacobs tweede roman: de eerste, Aan het einde van de middag, speelde in de periode onmiddellijk na de soevereiniteitsoverdracht in 1950 en ging over Hollanders die de emancipatie van de Indonesiërs niet konden verkroppen. Dit nieuwe boek gaat over een soldaat die in de Revolutie krijgsgevangen wordt gemaakt door de Indonesiërs. Wat hij in de anderhalf jaar van gevangenschap beleeft, is op een koele, bijna vlakke, documentaire toon verteld, en het is een toon die vrij is van pathos en romantiek. Dat is goed. Maar wat minder aanspreekt is de vlakheid van de intrige: de hoofdpersoon Gerrit maakt veel medegevangenen en veel Indonesische militairen mee in zijn gevangenschap, en Jacob weet de nuances in hun stemming, hun kortaangebondenheid, hun betoogtrant, hun koele precisie in de politieke discussie en daarnaast hun onpolitieke en onpartijdige vriendelijkheid mooi te beschrijven. Maar daarmee worden het nog geen individuen; het blijven exempelen van een volksaard en een politieke beweging. Dat is het tekort van deze roman, zoals het ook een tekort is dat het verhaal eigenlijk intrigeloos blijft. Even heeft dat charme; het geeft het boek dat geëffende dat een contact met Javanen soms hebben kan. Maar op den duur werkt het niet en geeft het een indruk van luiheid van de kant van de schrijver. Jacobs vorige boek leed al aan een zekere dunheid, een onafheid. Dit boek heeft daar echt schade van opgelopen.
■