Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Nederlands rijmwoordenboek door Jaap Bakker Uitgever: Bert Bakker, 407 p., f34,90/f49,50 (geb.)Erik van MuiswinkelNederland heeft een voor het minieme taalgebied weelderige lexicografische traditie. Aan het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT, vele dikke delen, nog steeds niet voltooid) kunnen Engelsen, Duitsers en Fransen niet tippen. Dan is er een Retograde woordenboek (de ‘omgekeerde Van Dale’), een synoniemenwoordenboek (Het juiste woord), een Middelnederlands woordenboek, een Zuidnederlands woordenboek, een Bargoens woordenboek, een erotisch woordenboek, een Scheldwoordenboek, een woordenboek van neologismen, een woordenboek van voornamen, ritsen dialectwoordenboeken, en dan vergeet ik er nog een paar. We zijn aan al die lexicons gewend geraakt en vinden het normaal dat ze in de bibliotheek op ons liggen te wachten, maar als we ons bedenken met z'n hoevelen we ons gutturale imitatie-Duits eigenlijk spreken, dan is het een wonder, en dat is 't.
Een enkel boek ontbreekt nog in bovengeroemde traditie, en in een van die leemten is nu voorzien. De rijke Engelse, Franse, Duitse, Spaanse en Italiaanse rijmwoordenboeken werden nooit door ons geëvenaard; Jaap Bakker heeft dat karwei nu verricht, een hele opluchting. De grote kracht die vele jaren tégen een Nederlands rijmwoordenboek heeft gewerkt, heet waarschijnlijk Sinterklaas. Uitgerekend in Nederland, bij mijn weten het enige land in West Europa waar om folkloristische redenen in zó korte tijd zó massaal gerijmd moet worden, bestond geen modern rijmwoordenboek. Het laatste fatsoenlijke werkstuk was hier in 1881 verschenen, en Jaap Bakker heeft ‘als bescheiden hommage aan de vergeten rijmlexicograaf Hendrik Frijlink’ zijn bock naar Frijlinks Nederlands rijmwoordenboek vernoemd. Frijlink deed zijn werk in een tijd dat dichten goeddeels synoniem was met rijmen (ook de Tachtigers konden er wat van, pas Gorter ging naar andere geluiden in zijn hoofd luisteren dan het eindrijm), en hij rekende dan ook ongetwijfeld op veel ‘serieuze’, geschoolde afnemers. In de loop van deze eeuw is rijmen langzamerhand steeds ondichterlijker geworden, en werd het rijmterrein door Sinterklaasassociaties verdacht gemaakt. De rijmlexicografen pasten zich prompt aan, en produceerden boekjes die uitsluitend voor wel héél eenvoudige geesten gemaakt leken. Bakker noemt in zijn ‘Stukje geschiedenis’ terecht als milde uitzondering de befaamde mevrouw Ballot-Schim van der Loeff (rijmt op ‘stroef’, maar de beruchte rijmer Ernst van Altena zou pleiten voor ‘Charlot, klim van de poef!’) die het inmiddels ‘vermeerderde en uitgebreide’ Prisma-rijmwoordenboek samenstelde. Je kon in dat boekje inderdaad de rijmwoorden vinden, al rijmden ze vaak niet op hun collega's in hetzelfde rijtje. Naar ‘lul’, ‘neuken’ en zelfs ‘poep’ kon je lang zoeken, die stonden er niet in. Enfin, wie zich wil vergapen aan de reeks van wanprodukten die onder de giechelige invloed van het Sinterklaasrijmen is ontstaan, kan terecht bij het hoofdstuk ‘Voor eersteklas rijm/moet 't John Buydens zijn’ in het boek Plezierdichten van drs. P. (Bzzztôh 1979). Jaap Bakker heeft het ‘vermeerderen en uitbreiden’ van al die boekjes nu voorgoed overbodig gemaakt. Bakkers rijmwoordenlijst is eigenlijk een kolossale bijlage bij één onderdeeltje van zijn poëticale inleiding, namelijk het ‘zuiver volrijm’ (hand-tand; vrouwentrouwen; rekenen-tekenen). Met die tien hoofdstukken grote inleiding voorziet hij het Nederlandse onderwijs in één moeite door van nog een broodnodig artikel: de nieuwe Lodewick. Het handboekje voor de versleer van deze oude reus was al lang verouderd in zijn toon, terminologie en voorbeelden. Met Jaap Bakker in de hand kunnen leek en leraar nu in kort bestek alles leren over alliteratie, assonantie, rijmsoorten, -fouten en -schema's, metrum en ritme, rijmstuntwerk enzovoort, alles voorzien van frisse, vaak recente voorbeelden (weg met Het̆ hem̄ĕlsē gĕrec̄ht!). De tien hoofdstukken, waarvan het laatste de internationale geschiedenis van rijm en -woordenboek behandelt, lijken mij niet erg gemakkelijk, maar zeker ook niet te moeilijk voor de geïnteresseerde leek. Zowel Sinterklaasrijmers als goedbetaalde tekstdichters moeten er hun weg in kunnen vinden. Een paar ‘professionele gebruikers’ hebben het al in huis, en ik vroeg hen om commentaar: Nico Scheepmaker: ‘Ik gebruikte mevrouw Van der Schim-Rutgers van der Loeff.. kom... maar dan anders... wel eens, maar Bakker is natuurlijk veel uitgebreider. Prettig dat er ook eigennamen in staan. Du Perron staat er wel in, Ter Braak niet, dat viel me op. Een mooi boek, dat is wat ik ervan te zeggen heb.’ J.P. Guépin: ‘Ik erger me geweldig aan al die burgerlijke, Sinterklaasachtige woorden die er in staan. “Geswongen” en “sjijk” (als vorm van “chic”) en zo, vreselijk. Dat soort woorden wil ik niet tegenkomen, ik vind dan ook dat er wel wat minder in had kunnen staan. In de versleer mis ik de alexandrijn, toch een belangrijke versregelsoort. Ik moet zeggen, voor een vertaler die moet overzetten en toch rijmen kan het wel een uitkomst zijn. Zelf rijm ik inmiddels niet meer, maar ook vroeger heb ik er geen rijmwoordenboek bij gebruikt. Een synoniemenwoordenboek, daar had ik meer aan.’ Willem Wilmink: ‘Zelf gebruik ik het niet, de rijmwoorden die ik nodig heb zitten zo langzamerhand wel in mijn hoofd. Maar ik vind de inleiding erg goed, het werd hoog tijd voor een versleer met modernere voorbeelden en een meer bijdetijdse toon. En Bakker neemt geen normatief, ahistorisch standpunt in. Je kan uit zijn inleiding bijvoorbeeld opmaken, dat als je lief en diep laat rijmen, dat het dan strikt genomen natuurlijk niet rijmt, maar dat je wel aansluit bij een oeroude, volkse rijmtraditie, het assoneren. Het is voor mij echt een “bladerboek” dat ik regelmatig inkijk.’ Jan Boerstoel: ‘Het bespaart me veel tijd. Wat ik deed, net als de oude Nijhoff overigens, was de bekende aak-baak-braak-rijtjes op mijn kladpapier zetten, maar dat hebben we nu niet meer nodig. Een prachtig boek, en ik moet zeggen, met alle respect voor Jaap Bakker, maar er is wel een gek voor nodig om zoiets te maken. Als je op dit boek een redactieteam had gezet, dan had je voor zeven keer de kosten een veel slechter boek gekregen, daar ben ik van overtuigd.’ Bij de presentatie van het Nederlands Rijmwoordenboek hield Piet Grijs een voor het rijm vernietigende toespraak, die eindigde met een hartelijke verwelkoming van het boek: als je iets wilt bestrijden, moet je het eerst goed kunnen bestuderen. Grijs' argumenten tegen het rijm waren stuk voor stuk sterk, maar het belangrijkste argument ervóór hield hij, onze grootste demagoog en dus misschien wel beste schrijver sinds Multatuli, natuurlijk voor zich: dat rijmen namelijk móét. Het publiek eist rijm, of het nu zijn jaarlijkse pakje van de Sint krijgt, of liedjes beluistert, musicals, slagzinnen: rijmen zal het. Ook de krukkigste rijmregel heeft vaak nog iets charmants: Heb geen hoge dunk / Koop haring van De Munck! Zelfs in het anti-rijmbastion van de literaire dichters wordt alweer jarenlang gerijmd, en onder niet-professionele dichters is het rijm ook nog lang niet bestraffenswaardig: in de verrassende bloemlezing Zondagsdichters (Bosch en Keuning 1982) stond de top-175 afgedrukt van een berg van drieduizend gedichten, ingezonden voor een concours. Iets meer dan de helft rijmde, terwijl nergens stond dat dat moest! Het sinterklaasfeest verloedert onder invloed van speelgoedfabrikanten en Kerstman-vereerders, maar één onderdeel blijft kaarsrecht overeind: de gedichten. Grijs noemde twee categorieën onschuldige rijmers-uit-onwetendheid: kinderen (joepiedepoepie) en machines (tsjoeke-tsjoeke). Maar begrijpt hij dan niet dat rijmen een fundamentele levensbehoefte is, infantiel misschien, maar niks aan te doen? Het kind wordt volwassen en blijft rijmen, net zoals hij blijft eten en aan zijn plassert blijft zitten frunniken. En rijm zit in ieder geval dieper dan metrum, hoe anders verklaar je het feit dat dezer dagen weer vele duizenden niets bijzonders zien aan de volgende twee regels, behalve dat ze (gelukkig!) rijmen? ‘En toen nam de Sint bedaard een handzaam donkerblauw boek met talloze rijtjes rijmende woorden, voorafgegaan door een leerzame inleiding uit zijn baard.’ ■ |
|