De logica van het nutteloze
Het besloten wereldbeeld van Jean-Philippe Toussaint
De badkamer door Jean-Philippe Toussaint Vertaald door Marianne Kaas Uitgever: Van Gennep, 100 p., f24,50
Monsieur door Jean-Philippe Toussaint Uitgever: Les Editions de Minuit, 111 p., Importeur: Nilsson & Lamm, f18,35
Rudi Wester
Twee kleine romans van nog geen honderdtwintig pagina's, waarbij de ene gaat over een jongeman die het liefst zijn dagen in een badkuip doorbrengt, en de ander over een meneer wiens favoriete plaats een stoel is: zie daar de produktie van een negenentwintigjarige Belg die in één klap een plaats aan het Franse literaire firmament veroverde. De schuwe, teruggetrokken op Corsica levende Jean-Philippe Toussaint wordt in de publiciteit breed uitgemeten als de kleinzoon van Valéry, het neefje van Beckett en hij krijgt lof toegezwaaid wegens het introduceren van de quantummechanica in de literatuur. Niet ten onrechte. Zijn debuut La salle de bain (1985), dat in elf talen vertaald wordt of is en in Frankrijk een oplage van 60.000 exemplaren haalde, en het dit jaar verschenen Monsieur zijn adembenemende staaltjes van superieur schrijftalent, een volstrekt nieuw geluid in de steeds meer naar traditie neigende Franse literaire cultuur. Het motto van De badkamer is de stelling van Pythagoras - ‘de meest perfecte zin in de literatuur’ zei Toussaint in een interview - en de roman is exact naar deze stelling gestructureerd. De twee rechthoekszijden zijn het eerste en laatste gedeelte die zich in Parijs afspelen, de schuine zijde van de rechthoekige driehoek die deze roman is, bestaat uit een verblijf in Venetië.
De naamloze jonge held van ‘27 jaar, weldra 29 jaar’ trekt zich in zijn Parijse appartement alle middagen terug in de badkamer om daar, gekleed of naakt, naar de voetbaluitslagen op de radio te luisteren, wat in de boeken te bladeren die hij om zich heen verzameld heeft of om na te denken over de gevaren van het leven, die Pascal al met ‘divertissements’ aanduidde. Voor Pascal was immers alles wat de mens afleidt van het ontdekken van zijn Niets, zoals betaald werk of wetenschapsonderzoek, verfoeilijke verstrooiing die naar de dood leidt. Zo ook voor onze held. Zijn vriendin Edmondsson voorziet in het levensonderhoud door halve dagen in een galerie te werken, hij zelf houdt urenlang een scheur in de muur in de gaten uit angst dat hij de tijd zou zien voortglijden, of constateert dat er twee manieren zijn om naar het vallen van de regen te kijken. Hij streeft naar perfectie, naar onbeweeglijkheid. Het is dat Pascal de term entropie nog niet kende, want nu moet de held zich tevreden stellen met Mondriaan: ‘Wat me aanspreekt in de schilderijen van Mondriaan, is hun onbeweeglijkheid. Geen enkele schilder heeft de onbeweeglijkheid zo dicht benaderd. Onbeweeglijkheid is niet de afwezigheid van beweging, maar de afwezigheid van ieder vooruitzicht op beweging, onbeweeglijkheid is dood.’ Als twee Polen, die om onduidelijke redenen de keuken komen verven maar die hoe langer hoe meer verstrikt raken in het schoonmaken van inktvissen, zijn rust komen verstoren, vertrekt hij in een opwelling naar Venetië. Het enige wat hij daar doet, is vanaf zijn bed op een hotelkamer met darts gooien, naar voetbal op tv kijken en zijn vriendin in Parijs bellen. Als Edmondsson uiteindelijk overkomt maar zonodig musea wil bezoeken, treft hij haar met een pijltje recht in het voorhoofd. Dat is voorlopig het einde van hun verhouding. Voor een lichte voorhoofdsholteontsteking verblijft hij 's nachts in een ziekenhuis, tot hij zich de ultieme
existentiële vraag stelt: wat doe ik hier? Terug in Parijs sluimert hij weer rustig verder in de badkuip: ‘Ik had het wonderlijke gevoel van relevantie dat wordt opgeroepen door een gedachte die absoluut niet onder woorden hoeft te worden gebracht.’
Jean-Philippe Toussaint