Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Berichten van het blauwe huis door Hella S. Haasse Uitgever: Querido, 136 p., f25, -Frans de RoverStatige villa's met verdiepingen en zolderkamers, soms in lichte staat van verval door de voortknagende tijd; tuinhuizen en koetshuizen, aan het zicht onttrokken door wat verwilderde bosschages, in de schaduw van oude bomen; over dat alles een waas van geheimzinnigheid, soms zelfs misdadigheid. In die ambiances voelt Hella Haasse zich thuis; zij bevolkt haar huizen met verhaalpersonages van wie er geeneen overzicht over het geheel heeft. Dat is voorbehouden aan de alles wetende maar veel verzwijgende schrijver, die op die manier de lezer in het komplot betrekt. Haasse verdubbelt nog eens het beeld van ‘de’ roman als microkosmos door die romanwereld weer te concentreren op één locatie. Ze deed dat in Huurders en onderhuurders (1971) waar zich in het Willink-achtige woonhuis tijdens letterlijke ‘verwerking’ van de Romeinse Bacchanalia in 186 voor Christus twintigste-eeuwse bacchanalen afspeelden in de wereld van misdaad en drugs. In De wegen der verbeelding (1983) werd weliswaar gereisd, vooral door het schemergebied tussen fictie en werkelijkheid én door klassieke literatuur, maar in het tuinhuisje van het ongastvrije onderkomen in Zuid-Frankrijk lag evenzogoed een lijk van een oude dame! In Haasses nieuwe roman staat het huis van de titel - ‘toverachtig, omdat het dak, een samenstelsel van kleinere daken, bestond uit diepblauw geglazuurde pannen’ - afgebeeld op een prachtige omslagfoto die mijn opmerkingen hierboven treffend illustreert. Het Blauwe Huis, een bouwwerk uit de neoromantische school, omstreeks 1900 neergezet door de grootvader-architect Lunius van twee zusters die het tot in onze dagen in hun bezit hadden, is niet zomaar een villa in een lommerrijk Nederlands dorp: het is de personificatie van het huis van Hella Haasse. Het is een fenomeen met identiteit en karakter, dat ten onder gaat aan de erosie van de tijd. Vitale delen worden geamputeerd: het koetshuis, dat ooit een archeologische verzameling herbergde, hoort er niet meer bij; het naastgelegen bosperceel is voor grof geld verkocht. Als de vertelling begint hebben de slopers hun werk gedaan en zal de bouwput gegraven worden voor een serviceflat. In memoriam het Blauwe Huis, R.I.P. Zo beschouwd is de gepresenteerde geschiedenis van de hoofdpersonages: de twee zusters die, op de drempel van hun ouderdom, terugkeren naar de locatie van hun jeugd om de verkoop daarvan te regelen (waarbij Hella Haasse zich laat inspireren door Zuidamerikaanse ‘toestanden’), niet meer dan symbolisch voor de levensgeschiedenis van het huis. Laat ik die twee geschiedenissen combineren: de strekking van beide is feitelijk dezelfde. | |
Guerrillero-activiteitenNina, de zuster met de trekken van een zigeunerin, die een ‘carrière’ als zangeres bij het rondreizend gezelschap ‘Los companeros de la musica latino-americano’ in Argentinië verkoos boven een voor de hand liggend leven in ‘diplomatieke’ rust en welstand (zoals dat van haar zuster Felicia), die zich ook journalistiek engageerde met de Dwaze Moeders van Buenos Aires, die nu als kaartlegster in Parijs in haar schamel onderhoud voorziet, die moreel gekweld wordt door de guerrillero-activiteiten van haar stiefzoon Pepe, kind van haar grote liefde... Nina mag - uiteraard: ook door haar identificatie met Het Huis - die strekking formuleren. Ze doet het in haar karakteristiek van Pepe, die haar kranteartikelen over de terreur van de Videla-kliek aangepast heeft aan zijn (gewelddadige) strijdmethoden: Iemand die identiteit als een wegwerpartikel beschouwt, iets dat verwisselbaar is, dat veranderd, vernietigd kan worden, als het in zijn kraam te pas komt. Een gevaarlijk mens! Wanneer Nina alleen achterblijft in het Blauwe Huis, welks lot nu beslist is, maakt ze in een maanverlichte nacht de balans op van haar leven. Op dat moment, zittend in een vensterbank van het Blauwe Huis, verwoordt ze de literatuuren levensopvatting van haar schepper: Zij geloofde aan een samenhang van alle verschijnselen, zonder echter een hogere macht aansprakelijk te stellen voor wat haar overkwam, zonder van een god persoonlijke bemoeienis met haar lot, troost, of loon naar werken te verwachten. Zij was ervan overtuigd, dat in de mens zelf de krachten ontstaan die men Goed en Kwaad noemt, en dat alleen door de ontwikkeling van het individuele bewustzijn de wil tot integriteit een menselijk gegeven wordt (...) Van medeaardebewoners vreesde zij alleen domheid en onverdraagzaamheid, en de blinde angst die, massaal tot uitdrukking gebracht, in vernietigend geweld natuurrampen overtreft. Zij hoopte dat haar een milde dood wachtte. De geschiedenis van het huis is de geschiedenis van Nina. Beide zijn exemplarisch, beide worden samengebracht in de microkosmos van de roman. Minder dan in haar andere romans maakt Hella Haasse ‘gebruik’ van verwijzingen naar de klassieken om haar thema reliëf te geven. Maar helemaal achterwege laten kan ze het niet: ze lardeert haar verhaal een tiental malen met cursief gezette, de levensloop van huis en personages becommentariërende, passages in de wij-vorm: ‘Noem ons een collectief van waarnemers: buren, voorbijgangers, de werkster, de loodgieter, de tuinman. De som van onze indrukken, van wat wij individueel gehoord en gezien en op grond daarvan vermoed of zelfs geconcludeerd hebben, levert een niet te verwaarlozen hoeveelheid informatie op.’ In zijn slotcommentaar realiseert het ‘collectief’ zich exact zijn functie: ‘Wij zijn ons ervan bewust, dat “wij” uit stemmen en tegenstemmen bestaan, zoals het koor in een antieke tragedie; maar - net als in de Oudheid - stem en tegenstem vertolken bij ons nuances, gradaties, van wat in feite één wezensgesteldheid is.’ Een verteltechnische vondst: Haasse kan hierdoor de verhaalgebeurtenissen op vaak heel ironische wijze (laten) relativeren. Bovendien gebruikt ze dit ‘koor van stemmen’ als spanningverwekkend element: het suggereert en gist over de ware toedracht van gebeurtenissen en houdt daarmee de lezer in spanning over de afloop van een en ander. Voor dat laatste voegt Haasse dan enkele personages toe die de thematiek van huis en zusters weerspiegelen en reliëf geven - een echtpaar in het voormalige koetshuis en een echtpaar in de bungalow op het naastgelegen bosperceel. Ongelukkige echtparen die in de val van het huis worden meegesleept; mannen en vrouwen die hun eigen identiteit niet (durven of kunnen) onderkennen, maar die door het verblijf van de zusters gedurende die laatste zomer van het huis gedwongen worden hun leven, hun ambities en frustraties, onder ogen te zien. Ook zij hebben eens een tijd van beloften en verwachtingen gekend; de man van het ene echtpaar en de vrouw van het andere, hadden zij samen niet ooit, scholieren nog, voor de eerste maal de liefde bedreven op een bed van bloemen in een slechts door druipende kaarsen verlichte kamer van het leegstaande Blauwe Huis...? En kun je zoiets na zoveel jaar nog een keer overdoen? Alles draait in de roman om wat het koor van omstanders aanduidde als ‘één wezensgesteldheid’: het grondthema van het schrijverschap van Hella Haasse. Met deze roman stelt ze wederom de vraag naar identiteit en met name integriteit van het denkend individu in een alles en iedereen corrumperende wereld. Het antwoord is niet eenduidig, eerder een moreel dilemma. Voor mij geeft ze een buitengewoon indringende beschrijving van dat antwoord in de presentatie van de relatie tussen Nina en haar dan twaalfjarige stiefzoon Pepe. Samen lezen ze het gedicht Ercilla van Pablo Neruda, over een zestiende-eeuwse Spaanse soldaat en dichter die de verovering van Chili heeft beschreven: ‘Wat zegt de dichter tegen de veroveraar? Of zou het, denk je, de veroveraar zijn die tegen de dichter spreekt? vraagt Nina, met een vinger bij de betreffende regel, en Pepe, die het vers uit zijn hoofd kent, vult aan: ‘Sólo tú no berberás la copa/de sangre!! - alleen jij zult de beker met bloed niet drinken!!’ En ze lezen een ander gedicht, La sangre derramada van Frederico Garcia Lorca, waarin hij een nachtelijk visioen oproept van de dood als een stieregevecht; de dichter wil het rode bloed in de arena niet zien. | |
Razende wraaklustMaar als Pepe achttien jaar oud is laat hij zich rekruteren voor de guerrillero-beweging. Wanneer had Nina voor het eerst beseft dat voor Pepe de verwijzende kracht van de poëzie had afgedaan, dat |
|