Thrillers
De tragiek van Ruth Rendell is dat ze in de schaduw is komen te staan van P.D. James, terwijl ze produktiever en creatiever is. A dark-adapted eye (Penguin, f17,50) brengt daarin misschien verandering. Rendell heeft dit keer gekozen voor een zeer gedetailleerde beschrijving van een familiedrama. Zeker om aan te geven dat ze hiermee een nieuwe weg insloeg, schreef ze het boek onder het pseudoniem Barbara Vine, maar de angst dat haar kwaliteit niet spontaan zou worden herkend heeft de uitgever en de schrijfster er toe gebracht om op het omslag tegelijkertijd het pseudoniem te onthullen. Dat doet verknipt aan, even verknipt als de mensen waarover Rendell schrijft. Het verhaal is een lange terugblik, doorspekt met observaties in het heden, op de tante van de vrouw die als verteller optreedt. De tante is enige jaren na de Tweede Wereldoorlog wegens moord opgehangen en haar nichtje onthult langzaam maar zeker het hoe en het wat. Omdat Rendell nu zo'n kleine dertig misdaadromans heeft geschreven, is ze zeer bedreven geworden in het misleiden van de lezer. Dat leidt er toe dat je na lezing toch enigszins met een bekocht gevoel blijft zitten, terwijl het onderweg allemaal spannend leek. Verder wordt het milieu van kleinburgerlijke mensen wel akelig precies neergezet, maar dat soort borduurwerk is nu ook juist een van de gewaardeerde kanten van P.D. James. Wie daarvan houdt, kan nu dus ook bij Rendell terecht.
Harry Keating is bekend geworden door zijn vermakelijke boeken over politie-inspecteur Ghote uit Bombay. In Writing crime fiction (A&C Black, f22,35) beschrijft hij beknopt hoe je zulke boeken schrijft. Vooral hoofdstuk 1 (The classical blueprint) en 5 (How to begin, go on and finish) zijn een goede steun voor mensen met schrijf-aspiraties. Keating gebruikt voorbeelden uit zijn eigen werk en haalt anderen aan en niet alleen uit het misdaadvak. Het is jammer dat de middelste hoofdstukken niet zozeer over het schrijven als ambacht gaan, maar meer een korte uiteenzetting vormen over de verschillende subgenres binnen de misdaadroman. Misdaadboeken zijn er voor de ontspanning van de lezer benadrukt Keating diverse malen, maar proberen iets uit te dragen is niet verboden. Als dat de lezer tenminste niet van zijn plezier afhoudt. Hardop je eigen werk lezen is een goede manier om te controleren of je een soepel lopend en smakelijk verhaal hebt verzonnen. Dat advies is niet alleen geschikt voor beginnende auteurs. Zijn uitleg van het verschil tussen het verhaal en de intrige (‘de koning ging dood en toen ging de koningin dood’ en ‘de koning ging dood en toen ging de koningin dood van verdriet’, geleend van E.M. Forster) kan ook niet duidelijker. En een intrige is de kern van elke misdaadroman. Wil iedereen dat goed onthouden!
Marshall Jevons is het gezamenlijke pseudoniem van William Breit, E.M. Stevens hoogleraar in de economie en Kenneth Elzinga, zo staat het achterin The fatal equilibrium (Ballantine, f11,75). Door te snel lezen dacht ik dat het om drie auteurs ging en ik was al halverwege het boek voordat ik doorkreeg dat Breit de E.M. Stevens hoogleraar was. Meer dan bij ons is het in de Verenigde Staten gebruikelijk een leerstoel naar een persoon te noemen. De lol was er toen helemaal af, want een boek dat door twee mensen is geschreven is helemaal niets nieuws, in tegenstelling tot een produkt van drie schrijvers. De beide economen hebben een flinterdunne intrige bedacht met in het centrum de procedure om tot een vaste aanstelling van hoogleraren van de Harvard Universiteit te besluiten. Meer dan couleur locale is er eigenlijk niet en omdat het professorale milieu voornamelijk uit bedaagde conservatieven bestaat, zoals iedereen die wel eens de universiteit heeft bezocht kan beamen, werd het zo ook nog een flets geheel.
Het aantal Stephen King-kenners stijgt enorm en het wordt zo steeds moeilijker het werk van deze griezelschrijver schimpend af te doen zonder hem te hebben gelezen. Om persoonlijke reden ben ik ooit aan Christine van hem begonnen, maar na twee bladzijden kreeg ik in de gaten dat het niet om een leuke vrouw ging, maar om een oude auto en dat was te veel van het goede. Met Dichte mist (Luitingh, f 14,90) probeerde ik het opnieuw, voornamelijk omdat het hier eindelijk eens om een dun boek van King gaat. Het viel niet mee. Een dichte mist omhult een stadje en dan blijken er opeens tentakels uit die mist te reiken die mensen omknellen en vervolgens verpulpen en opslobberen. Ik vond het meer onsmakelijk dan griezelig en omdat een echte intrige ontbrak eindigt het verhaal nogal slapjes. Voorlopig kan ik weer even vooruit met schimpen.
Joseph Wambaugh schrijft pittige politieromans die volgepakt zijn met grove humor, gruwelijke anekdoten en vele voorbeelden van het menselijk tekort, in het bijzonder van politiemannen. The secrets of Harry Bright (Bantam, f15,65) blijft voor een belangrijk deel tot de humor beperkt en is daarom een erg leuk boek. Tegen het eind wordt het allemaal wat filosofischer en zo minder sterk. De hoofdpersoon heeft een zoon verloren en wordt door een miljonair ingeschakeld wiens zoon ook is vermoord en laat hij nu bij zijn onderzoek op de politieman Harry Bright stuiten die ook al een zoon heeft verloren. Dat klinkt vreselijk, niet alleen voor de betrokkenen, maar vooral voor de lezer. Niemand moet zich daar echter door af laten schrikken. De speurtocht van de hoofdpersoon, samen met een collegarechercheur, in het woestijngebied onder Los Angeles wordt zeer smakelijk beschreven. Vooral in discussies van mannen onder elkaar waarin smalend wordt gedaan over beddepissertjes als Michael Jackson en Prince is Wambaugh een uitblinker.
THEO CAPEL