Vijlen, slijpen, timmeren, schuren, schaven
Je drukt op wat knopjes en het is voor elkaar
Rudie Kagie
Letters, leestekens, lappen tekst en lastig te volgen schema's glijden geluidloos over het beeldscherm. De avond vordert, maar deze monotone televisieshow voor alfabeten is nog lang niet afgelopen. De auteur Peter ten Hoopen, een krachtig naar kruidnagels en hasj geurend kretek-sigaretje tussen de lippen, bedient het toetsenpaneel van zijn tekstverwerker met de onvermoeibare hartstocht van een pianist die door zijn muziek wordt meegesleept. Deze laatste snufjes zijn fan-tàstisch, dit hightech-schrijfgereedschap is in zijn soort wellicht de belangrijkste uitvinding sedert de ontdekking van de krassende ganzeveer. Bijvoorbeeld: als dit apparaat op juiste wijze wordt geprogrammeerd is het intikken van de namen der romanpersonages niet langer nodig op plaatsen waar deze figuren moeten opduiken. Na het indrukken van een codetoets wordt de gewenste naam in het proza opgenomen. Is dat geen voortuitgang? Dat is het ongetwijfeld. Maar dreigt voor een schrijvende computerfreak (mogen we Ten Hoopen zo noemen? hij knikt van ja) het spelen met software geen hoofdzaak te worden en het schrijven bijzaak? ‘Dat vind ik eerlijk gezegd een hondsbrutale opmerking’, antwoordt de romancier geërgerd. Geduldig legt hij nog eens uit waar het wèrkelijk om draait. ‘Ik houd ervan om schone manuscripten bij mijn uitgever in te leveren. Mijn laatste boek De liefdeskever heb ik zeven keer overgetikt. Dat is waanzinnig tijdrovend. Mijn nieuwe boek, De priesterrekruut, heb ik één keer op de wordprocessor gezet en daama eindeloos geëdit. Ik schat de tijdsbesparing op minstens vijftig procent. Je zou kunnen zeggen: de tekstverwerker helpt niet bij het op gang brengen van de inspiratie, maar het spaart wèl veel transpiratie.’ Met het apparaat de muze opwekken is
problematisch, ondervond Ten Hoopen. De mooiste zinnen ontstaan nog altijd met de pen op papier, ‘maar als ik dan op die manier in de mood ben gekomen kan het zijn, dat ik op de tekstverwerker verder ga. Er komen nu portables, die vrijwel geen geluid maken, zodat je je nòg beter kunt concentreren. Dat zie ik wel als mijn voorland.’
Kleine ontgoocheling voor de schrijver: hij dacht de definitieve versie van De priesterrekruut op één zwart schijfje - de floppy - bij zijn uitgever te kunnen deponeren. Er hoefde dan geen zetter meer aan te pas te komen, de floppy kon zò de computer in. Helaas, de vinding moet kennelijk nog bijgeschaafd worden. Uitgeverij Contact liet de outprint opnieuw zetten, wat volgens Ten Hoopen met wat technisch vernuft niet had gehoeven. Aan de andere kant: het uitgeversvak staat bekend als een conservatieve branche. ‘Ik verwacht dat van mijn volgende boek wèl een floppy naar de zetterij kan’, zegt de schrijver. Het financieel voordeel dat dit voor de uitgever oplevert zou volgens hem met de auteur gedeeld moeten worden. Op die manier ziet hij misschien nog eens iets terug van de diepte-investering in de dure (f5000, -) IBM-processor met accessoires.
Peter ten Hoopen
steye raviez
Ivan Wolffers, Edgar Cairo, Hugo Brandt Corstius, Manuel van Loggem, Paul Haenen, Dimitri Frenkel Frank, Gerrit Komrij, Bert Jansen, Eva Gerlach, Andreas Burnier, Karel van het Reve, Wim de Bie - het lijstje namen is eigenlijk al te lang om nog van pioniers te spreken die de barrière tussen kunstbeoefening en computertechnologie dapper overschrijden. Zelfs Tim Krabbé, die zich twee jaar geleden nog publiekelijk vrolijk maakte over de aanschaf van een tekstverwerker door Xaviera Hollander is sinds kort zelf de bezitter van zo'n ding. ‘Ik moest niets hebben van dit soort moderne onzin’, verklaart Krabbé, ‘maar sinds ik in het bezit ben van een simpele Schneider Joyce denk ik er anders over. Het is ontzettend leuk speelgoed.’ De gang naar de computer-specialist was een moeizame, maar nu het apparaat in de werkkamer van de schrijver staat blijkt de geavanceerde electronica van onverwachte gemakken voorzien. Door enthousiasme gedreven bezocht Krabbé onlangs zowaar de efficiencybeurs.