Cachet aan het onaanzienlijke
De berg en de steenfabriek door K. Schippers Uitgever: Querido, 176 p., f37,50
Mariëtte Haveman
K. Schippers kom je voortdurend tegen in zijn stukken, en vaak is hij op reis. Hij staat stil op het plateau d'Entremont bij de Mont Sainte-Victoire, gaat mijmerend de roltrappen van het Centre Pompidou op, komt een kennis tegen op de Dorpsstraat van Schiermonnikoog. Echt avontuurlijk zijn die reizen nooit, en Schippers heeft een groot wantrouwen tegen de exaltatie van reizigers, vogelbespieders en andere hoogvliegers: landschappen zijn au fond verwisselbaar, en wie voortdurend door een verrekijker tuurt mist het mysterie van de gewone wereld onder zijn voeten.
Schippers' reizen zijn eerder uitstapjes naar vertrouwd terrein, en hetzelfde geldt voor zijn appreciatie van kunst. Hij zal niet gauw zijn neus steken in al te bizarre of wormstekige zaken; als hij het doet, zoals bij fotograaf Hans Bellmer, wordt het monster meteen subtiel onschadelijk gemaakt. Eigenlijk is (aldus Schippers) de aanleiding tot Bellmers werk ‘hoger dan verloren liefde, seksualiteit of agressie’. Dat is te zien aan de pop die zou aarzelen over haar eigen huid. Ook de foto's van Diane Arbus beschrijft hij als raadselachtig en overdrachtelijk. Dit zijn meningen die de schrijver-criticus typeren.
Zijn beschrijvingen zijn altijd voorzichtig, en zijn kwalificaties voornamelijk introspectief, omzeilend; hij gebruikt vaak de vragende vorm en geeft niet altijd het antwoord. Ook gebruikt hij graag voorbehoudvolle woorden als ‘schuchter’, ‘vluchtig’, ‘schroomvallig’, ‘toevallig’. ‘Maar in andere voorvallen lijken Tati's helden toevallig terecht te zijn gekomen zonder dat zij de reden of oorzaak van hun aanwezigheid nog kennen.’ Zo lijkt het ook Schippers zelf nogal eens te vergaan. Hij wandelt terloops in een bepaalde richting (Bonnard bijvoorbeeld), of ergens vandaan, en dan treft zijn oog datgene waar het stuk over zal gaan. Soms wandelt hij een hele tijd voor hij de lezer naar zijn bestemming heeft gebracht: Francis Bacon, het boek Cane Curiosa. Schippers noemt deze manier van doen ‘het proefondervindelijk bestaan’. Daarin gaat het om de magie van kleine gebeurtenissen die zich openbaren; voorwerpen die aan hun lot zijn overgelaten, het probleem van afscheid nemen van Jan Hanlo (‘Wat moest het deze keer worden: een hand, een zwaai, een knik?’) Kunst, onopvallende ansichtkaarten, kleine curiosa.
Het universum van K. Schippers is gesloten en samenhangend, zoals blijkt
De essays en verhalen over kunst van K. Schippers
als je turft wat hij mooi vindt en wat niet. Het meest niet mooi vindt hij ingewikkelde theorieën en pretentieuze praatjes, de nerveuze vogelspieders, wijsneuzen die alles beter weten maar de essentie missen. Mooi vindt hij Tati, Bonnard en Schiermonnikoog. Je kunt de lijst ook vrij gemakkelijk aanvullen. ‘Er zijn dingen die dunner zijn dan glas en tóch zijn ze niet doorzichtig. Dat snap ik niet,’ aldus een uitspraak die een vriendin citeerde uit de mond van een blind meisje. Van zo'n uitspraak weet ik bijna zeker dat Schippers er mee weg loopt. Er komen trouwens regelmatig blinden voor in zijn stukken, ze passen in zijn ideale wereld, net als Bonnard die kamers schildert zoals ze ‘eruit zien als er niemand is om naar het interieur of het landschap te kijken’.
peter gramberg
Blinden, ongeziene kamers, woorden die wachten op een betekenis. Schippers beschouwt zijn eigen oog als een instrument van elegische onbevangenheid: een gevoelige ontvanger, alziend lucide. Zijn zinnen zijn zo gewoon dat het vaak lijkt of wat hij zegt ook gewoon is. Maar hij zegt de vreemdste dingen. De lucht rond de Mont Sainte-Victoire is ‘dik’. Woorden zijn ‘zacht en vers’. Soms is er sprake van ‘een obstakel, een leegte die opviel’ en ‘die mij het kijken met eenvoudige ogen belemmerde’. Zulke zinnen worden afgewisseld en neutraal gemaakt door feitelijke gegevens en ietwat plechtstatige biografische beschrijvingen, met jaartallen, in de tegenwoordige tijd: ‘In 1799 durft hij het aan enkele Grillen niet uit te geven. Maar in 1803...’
Schippers houdt van kunst ‘die zich van woorden niets aantrekt’. Dat is natuurlijk een problematisch uitgangspunt voor iemand die schrijft over kunst, al kan iedereen volgen wat hij bedoelt. Het is een dilemma dat wel meer kunstcritici dwars zit, meestal met rampzalige gevolgen voor de leesbaarheid van hun artikelen. Ook bij Schippers gaat het af en toe gevaarlijk die kant uit. Introspectie en woordeloze bewondering/afkeer krijgen in mensentaal al gauw iets neuzelachtigs. Meestal leidt het er toe dat het kunstwerk hinderlijk wordt besmet met de hoogstpersoonlijke visie van een totaal oninteressante, slecht geïnformeerde persoonlijkheid.
Wat K. Schippers daarvoor in zijn betere stukken behoedt zijn twee dingen: dat hij kan schrijven, en zijn persoonlijke mythe (vooral in de artikelen die niet direct over kunst gaan) een cachet weet te geven dat uitstijgt boven het karige uitgangspunt en de synesthetische bijvoeglijk naamwoorden die daarbij horen (dikke lucht, verse woorden); ten tweede dat hij op kritieke momenten ontrouw is aan zijn uitgestippelde route, en een glimp laat zien van een wereld die groter en chaotischer is opgezet, waarin werkelijk typische dingen voorkomen. Daarbij denk ik vooral aan de rekening van een Franse schilderijenrestaurateur uit 1710, in een prachtig en overigens heel Schippersachtig essay Zilah. Zulke dingen als die rekening maken veel goed van wat anders saai, esoterisch en al te zweverig is in de stukken van K. Schippers. Het gaat zo:
De tien geboden verbeterd en gevernist: 3 Franse ponden.
Pontius Pilatus vermooid en een nieuw lint aan zijn muts gezet: 3 Franse ponden De goede moordenaar weer aan het kruis bevestigd: 2 Franse ponden.
Het linker oog van de engel Gabriël vernieuwd en verguld: 6 Franse ponden.
De hemel vernieuwd, twee sterren bijgevoegd en de maan schoongemaakt: 7 Franse ponden.
Het vuur van de hel opgefrist en een nieuwe staart gegeven aan Lucifer: 7 Franse ponden.
De ark van Noach opnieuw geteerd: 6 Franse ponden.
K. Schippers zelf zou een dergelijke hoogmoed nooit begaan.
■