Andreas Burnier
Hoe lang is het geleden dat de keurige leraren van het keurige Eerste V.C.L. te 's-Gravenhage ons in de onderbouw van die school mededeelden dat zij geen prijs stelden op met een ballpoint geschreven teksten. Slechts het gebruik van een vulpen kon ons behoeden voor het verval van ons handschrift, en daarmee voor veel impliciet cultureel en zedelijk verval. Dit was kort na de Tweede Wereldoorlog, in de sobere jaren veertig, en een vulpen was voor velen een forse investering. Toch deed men die graag. Want wie zou met een vormloos ballpoint-handschrift later door het leven willen gaan, zichzelf voor kenners met één blik declasserend?
Eigenlijk was de sprong naar de vulpen al tamelijk hip (een woord dat pas twintig jaar later zou worden uitgevonden) en roekeloos. Want met evenveel aplomb hadden de onderwijzers van onze lagere scholen in de jaren dertig, voor de Duitse terreur alles schaars maakte, verkondigd dat een vulpen in kinderhand de ondergang van de beschaving aankondigde. Men schreef met een kroontjespen, een in de bank aangebrachte inktpot, een inktlap (om de pen na gebruik netjes mee af te vegen) en een vloeiblad om het geschrevene voorzichtig mee te drogen. Alleen zo, met de kroontjespen, kon het dun-op, dik-neer van de letters op de vereiste duidelijke en fraaie manier worden aangegeven. Een vulpen was veel te ongedifferentieerd. Van de vlekkerige preu die een ballpoint produceert, wist men voor de oorlog gelukkig nog niets, want een vulpen in de school was al ergerniswekkend genoeg.
Tijdens de vijf jaren dat de Duitsers Nederland bezet hielden, leegroofden en uitmoordden (weinig jongeren zullen beseffen hoe typisch nazi-Duits, bij voorbeeld, de RAF is), werden zelfs kroontjespennen, papier, vloeibad, inktpotten en inkt schaars. Uiteindelijk schreven wij, lagere-schoolkinderen, voor zover niet door de Duitsers gedeporteerd en vermoord, dan wel binnenskamers ondergedoken, weer met griffels op leien. Maar na de bevrijding werd het niet meer wat het geweest was. De kroontjespen raakte snel uit, de vulpen en ten slotte toch de ballpoint, de rolling-pen en zelfs de viltstift in.
Op de historisch bezien korte termijn van circa een halve eeuw, werd het schrijven van een zware bezigheid (griffel en lei; een ietwat afgezwakte versie van het houwen in steen, maar akoestisch onaangenamer), tot een ambachtelijk beheerste en tevens strikt esthetische bezigheid (de kroontjespen met inktritueel, soms aangevuld met echte kalligrafielessen). Vervolgens werd het tot iets modern-efficiënts (de vulpen), en daarna tot iets vormeloos' en onbeheersts, waar weinig of geen persoonlijke differentiatie in het handschrift mee is aan te brengen (de ballpoint en zijn nog barbaarser nazaten).
Wat ik niet meer heb meegemaakt, maar waar aanslaande onderwijzers vroeger nog wel les in kregen, was het schrijven met de ganzeveer: een sierlijk, met speciaal mesje te punten voorwerp, gedoopt in liefst zelf vervaardigde inkt, dat de woorden in hun vlucht lijkt te vangen.
Kees van Kooten en Andreas Burnier
Vergeleken bij het gebruik van de ganzeveer, dat men voltooit door behoedzaam wat zand over het geschrevene te strooien, dat vervolgens weer voorzichtig wordt verwijderd, is zelfs de kroontjespen al een bruut onding: een produkt van de geïndustrialiseerde massamaatschappij.
Snel veranderde de schrijfcultuur, en bij iedere stap leek zij verder af te dalen naar het ongestileerde, haastige, onpersoonlijke massaniveau.
Hoe ging het, parallel met de steeds nonchalantere, maar ook snellere, schrijftechniek, met de inhoudelijke schrijfvaardigheid in Nederland? Bij gebrek aan een grote litteraire cultuur (van het niveau van onze schilder- of muziekcultuur), is het moeilijk daarover algemene uitspraken te doen. Waar zij mee schreven, weet ik niet, maar zeker is dat oudere schrijvers als Jan Greshoff (1888-1971) of Victor E. van Vriesland (1892-1974) een buitengewoon kundig, verzorgd proza produceerden, en dat zij om die reden ook door hun lezerspubliek werden gewaardeerd. Dat is nu anders. Een zeker zo virtuoze nazaat is Gerrit Komrij (geb. 1944), maar ik heb de indruk dat men hem mint of haat om zijn onbehouwen woedeorgasmes, en nauwelijks om zijn taalbeheersing. Echt populair zijn schrijvers als Harry Mulisch (geb. 1927) of Maarten 't Hart (geb. 1944), die geen goed lopende zin op papier kunnen zetten, maar waarvan men de plots of het verhaaltje ‘spannend’, dan wel ‘herkenbaar’ vindt. Stilistisch wel kundige schrijvers, zoals Bernlef of Brouwers, worden doorgaans niet meer om die reden gewaardeerd, maar vanwege de inhoud van wat zij te zeggen hebben. Als die toevallig goed valt, nemen de lezers de taalvaardigheid op de koop toe, vaak zelfs zonder zich daar rekenschap van te geven. Mijn vermoeden is, ook gezien de nu gangbare litteratuurkritiek, die auteurspersonages beschrijft en attaqueert, die liever interviewt dan recenseert, die iedere schrijver afmaakt die niet tot de moderne zwarte-kousenkerk van de links-progressieve dogmatici behoort, dat het litteraire taalbewustzijn van het Nederlandse publiek parallel met de vervlakkende schrijftechniek is gezakt. Het zal toch geen toeval zijn dat onze beste stilist, Gerard Reve, nog steeds met de kroontjespen schrijft en tevens minder en minder populair wordt? Of men nu een volk heeft van dominees of van politiek bevlogenen, de sentimenten van het lezerspubliek zijn dan
even conformistisch en anti-esthetisch.
De vervlakkende concrete schrijftechniek, het vervlakkende, slordige, onbeholpen taalgebruik van hedendaagse ‘topschrijvers’, en de primitieve waarderingscriteria van vele lezers en recensenten, kunnen natuurlijk alle aan dezelfde culturele bron ontspringen. Ik zeg niet dat het één de oorzaak is van het ander. Het enige wat wij kunnen constateren, is dat mensen steeds minder moeite doen om, zowel concreet-materieel als stilistisch, fraai te schrijven.
De conservalief-liberale columnist J.L. Heldring van NRC Handelsblad is nog een hedendaagse uitzondering op journalistiek gebied. Maar wie leest hem graag als zij of hij het politiek niet met hem eens is? Dan geeft men de voorkeur aan de hysterische scheldstukjes van Piet Grijs, of het monotone, cynische gemopper van Jan Blokker, omdat die de eigen vooroordelen bevestigen, het leedvermaak voeden, en hun taalgebruik zowel als hun opinies strikt voorspelbaar zijn.