Marjan Berk
vervolg van pagina 8
nog van doodslag-uit-zelfverdediging.
Thematisch zwalken. Het eerste wat men van een prozawerk, verhalend of niet, mag verwachten is duidelijkheid over wat de auteur eigenlijk voor ogen stond, en die ontbreekt hier. Ik denk dat het komt omdat Marjan Berk als het ware wat ál te ‘vlot’ schrijft. Het heeft er veel van dat ze deze keer haar onstuitbaar voortdolende pen meer is gevolgd dan dat ze het ding bestuurde.
Sporen van zulk freewheelen zijn helaas maar al te zichtbaar in de gebruikte taal. ‘Bridge vond ze eigenlijk niks aan.’ Dit staaltje van spreektaal vindt men bij wijze van beschrijving van iemands gedachtenleven, dus vooruit. ‘Voorwerk klonk geïrriteerd, die notenbrij, dat krentenbrood, was dat mens nou gek met d'r Wagner.’ Opnieuw een stukje innerlijke monoloog, maar hier in een context die geheel van Mewalda uit is geschreven en niet vanuit die Voorwerk (wie of wat zou hij bedoelen met dat krentenbrood? Mewalda? De notenbrij? Wagner?). Op blz. 101 heet iets, blijkbaar zonder enige ironie, ‘best heel leuk’. En op blz. 138 leest men deze rare volzin: ‘Het viel hem zwaar, zo'n ordinaire smoes, vond het goedkoop en beneden zijn waardigheid.’ Waarom is hier het woordje ‘hij’ weggelaten? Omwille van de vlotheid misschien? Wie om die reden aan het schrappen slaat, loopt kans in het geheel niets over te houden.
■