Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Melanie Klein. Her World and Her Work door Phyllis Grosskurth Uitgever: Alfred Knopf, 515 p., Importeur: Van Ditmar, f65,-Christien BrinkgreveOver gebrek aan belangstelling heeft de psychoanalyse, zeker de laatste tijd, niet te klagen. Afgezien van de recente aanvallen op Freuds integriteit en de oudere en interessantere kritieken op de analytische theorie en therapie verschijnen nu ook in rap tempo biografieën over psychoanalytici, met name over de vrouwen onder hen. Een aantal van deze biografieën zijn inmiddels in Vrij Nederland besproken: over Karen Horney, Marie Bonaparte, Anna Freud en Helene Deutsch. Deze rij is nu aangevuld met een lijvige biografie over een legendarische en zeer controversiële figuur in de analytische wereld: de Oostenrijks-Hongaars-Engelse analytica Melanie Klein. In Nederland zijn weinig ‘Kleinianen’, en zij wordt hier vooral gezien als een creatieve maar zeer speculatief werkende analytica, die af en toe wel met waardevolle inzichten kwam maar deze dan weer sterk overdreef en veel te snel generaliseerde. Vooral bekend als rivale van Freuds dochter Anna en grondlegster van een eigen ‘Kleiniaanse’ richting in de psychoanalyse is ze onder de Nederlandse analytici verder een vrij duistere figuur gebleven, die te boek staat als wild en sterk borst-gericht in haar duidingen, een monumentale verschijning die het de arme Anna zeer moeilijk heeft gemaakt. Meer reliëf krijgt deze clichégestalte door lezing van de ruim vijfhonderd pagina's tellende biografie van de Amerikaanse schrijfster Phyllis Grosskurth, die hierbij zeker niet over één nacht ijs is gegaan. Een eindeloze hoeveelheid brieven passeert in haar boek de revue, en ze heeft een indrukwekkend aantal mensen gesproken, onder meer een van Kleins voormalige patiënten, die, overigens zonder dit zelf te weten, als ‘Richard’ de analytische geschiedenis is ingegaan. Het resultaat is een well-researched, zorgvuldig, soms wel erg uitgesponnen verslag van Melanie Kleins leven, waarbij vooral veel werk is gemaakt van de vele conflicten en controverses die zich hebben afgespeeld. Ze komt hierbij echter toch iets te weinig ‘tot leven’: het blijft grotendeels een portret van een tank die geregeld onder vuur wordt genomen, af en toe op haar grondvesten trilt, maar ondanks de aanvallen stand weet te houden. Er wordt door Grosskurth zeker ook melding gemaakt van Kleins rouw, depressies en andere menselijke gevoelens, maar na afloop van het boek had ik het gevoel dat ik nu veel van haar wist zonder haar goed te hebben leren kennen. Maar misschien behoort dat laatste ook niet echt tot de mogelijkheden. | |
Desolate stemmingKleins leven wordt gekenmerkt door een groot aantal verhuizingen zoals dat voor veel Europese analytici van die tijd heeft gegolden; in haar geval van Wenen (via enkele provinciestadjes) naar Boedapest naar Berlijn naar Londen, waar ze tenslotte in 1960, op achtenzeventigjarige leeftijd overleed. Ze werd geboren in 1882 in Wenen, als vierde en jongste kind van een Pools-joodse vader, die arts was, en een Slowaakse moeder, dochter van een rabbi. Ze trouwde met Arthur Klein, ingenieur, die ze op haar zeventiende ontmoette. In 1904 werd haar dochter Melitta geboren; twee zonen volgden: Hans (1907) en Erich (1914). De eerste levensmaanden van het kind, die in haar analytische werk zo'n belangrijke plaats innemen, heeft ze bij haar eigen kinderen voornamelijk in uiterst depressieve staat meegemaakt. Het leven in het saaie Silezische provinciestadje Krappitz, waar ze intussen heen waren getrokken, zal aan haar desolate stemming in die jaren ongetwijfeld hebben bijgedragen. De gezondheidskuren waartoe ze haar toevlucht zocht, haalden haar krachtdadige moeder Libussa in huis, en deze was daar al snel niet meer weg te slaan. De eerstvolgende jaren nam zij de scepter van het huishouden over, en de later toch niet bepaald subassertieve Melanie bleek toen een neurasthene afhankelijke vrouw die tussen de kuren door af en toe naar huis kwam, om dan spoedig weer verdreven te worden door haar overweldigende moeder. In 1911 verhuisden de Kleins naar Boedapest, omstreeks 1914 las ze Freuds Ueber den Traum, en besefte onmiddellijk - geen ongewoon verhaal in de geschiedenis van de psychoanalyse - dat dat was wat ze al die tijd gezocht had, ‘al die jaren dat ik zo bezig was te vinden wat me intellectueel en emotioneel zou bevredigen’. Ze ging daarop in analyse bij de gerenom- | |
[pagina 14]
| |
meerde Hongaarse analyticus Ferenczi. Hoe ze met de psychoanalyse en Ferenczi in aanraking kwam wordt niet helemaal duidelijk, maar in Boedapest was al vroeg een groep intellectuelen enthousiast voor Freuds werk. Onder de hoede van Ferenczi begon ze op te bloeien en zette ze haar eerste schreden op het analytische pad; haar eigen analyse paste ze toe op haar werk met emotioneel gestoorde kinderen. Freud ontmoette ze voor het eerst in 1918 op het vijfde psychoanalytische congres in Boedapest. ‘Ik herinner me levendig,’ zo schrijft ze, ‘hoe ik onder de indruk was, en hoe het verlangen mijzelf aan de psychoanalyse te wijden versterkt werd door deze indruk.’ Melanie Kleins leven met de psychoanalyse hield langer stand dan dat met Arthur: het al jaren sukkelende huwelijk werd begin jaren twintig ontbonden. Haar leven met de analyse was bovendien vrij totaal. Waren haar oudste kinderen nog grootgebracht met de dwingende maar onanalytische hand van haar moeder, Libussa, haar jongste zoon werd van jongs af aan onderworpen aan zeer intensief analytisch onderzoek. Dit analyseren van de eigen kinderen is goddank nooit gebruik geworden onder analytici, en wordt ook enigszins weggemoffeld in de geschiedschrijving. Maar niet alleen Melanie Klein heeft zich hieraan bezondigd, ook Anna Freud is in haar jonge jaren door haar eigen vader geanalyseerd, iets wat goed beschouwd toch neerkomt op een soort platonisch-therapeutische incest. De toewijding en trouw die Anna later jegens haar vader en diens werk aan de dag legde, wist Melanie echter niet bij haar kinderen te bewerkstelligen. Vooral haar dochter Melitta, die wel het beroep van haar moeder koos, zou zich in latere Londense jaren als een furie tegen haar keren. Na haar eerste analytische leertijd in Boedapest vertrok Melanie Klein in 1921 naar Berlijn, en ging in analyse bij Karl Abraham, in dezelfde jaren dat ook Helene Deutsch bij hem in analyse was. In deze Berlijnse periode begon Melanie Klein de begrippen te ontwikkelen die in haar verdere werk een grote rol zouden spelen, zoals introjectie (internalisering van een extern ‘object’) en projectie (verplaatsing van een intern object naar een object buiten zichzelf). Depressie, angst, schuld en onbewuste fantasieën: dat waren de problemen waarmee ze zich in toenemende mate zou gaan bezighouden. Zelf ervoer ze dit niet als afwijking van Freud maar als verdere uitbreiding en ontwikkeling van diens ideeën. En ook later in haar Londense jaren hield ze in alle conflicten met de ‘Freudianen’ voet bij stuk dat ze ‘slechts’ voortbouwde op Freuds werk. | |
Eerste levensmaandenVoor buitenstaanders is de hevigheid van de analytische controverse vaak wat moeilijk te volgen; het grote belang van onbewuste processen, van seksualiteit en vroege jeugdervaringen wordt immers door alle partijen onderkend. Maar er zijn verschillen die inzet werden van de hevigste machts- en gebiedsstrijd die ik in de verder toch ook niet makke geschiedenis van de psychoanalytische beweging ben tegengekomen. Zo zijn in het werk van Melanie Klein de eerste levensmaanden van een baby van het grootste belang, terwijl Freud zijn aandacht meer richt op de verwerking van het oedipuscomplex dat zich rond het vierde jaar afspeelt. Zo kent Melanie Klein de baby zo vroeg al allerlei verschillende op andere mensen gerichte emoties toe, zoals woede, angst, destructie, agressie (kortom: veel boze gevoelens), terwijl de ‘Freudianen’ een baby dan nog vooral zien als overmand door instinctieve impulsen die schreeuwen om bevrediging. Benadrukte Klein, als een van de eerste analytici, het belang van de moeder-kindrelatie, Freuds aandacht was vooral gericht op de verhouding van het kind met de vader. Terwijl de Berlijnse en Weense analytici de ontwikkeling van Kleins ideeën met enig ongemak gadesloegen, en ook huiverig waren voor haar pogingen diep in het onbewuste van kleine kinderen door te dringen, hadden de Engelse analytici veel belangstelling voor haar werk, en nodigden Melanie uit voor een aantal lezingen. Op uitnodiging van Jones, voorzitter van de Engelse analytische vereniging en Freuds latere biograaf, vertrok ze een jaar later, in 1926, wederom naar Engeland, aanvankelijk vooral om zijn vrouw en kinderen te analyseren. Kleins verblijf zou echter veel meer voeten in de aarde krijgen: ze zou zich daar blijvend vestigen, en een van de invloedrijkste personen worden in de Engelse psychoanalyse. Interessante en belangrijke analytici als Winnicott en Bowlby zijn in aanzienlijke mate door Melanie Klein beïnvloed. De komst van de Berlijnse en Weense emigranten, op de vlucht voor het naziregime, en met name die van vader en dochter Freud eind jaren dertig, heeft verhinderd dat de Engelse analyse zich nog meer tot een eigen Kleiniaanse variant zou hebben ontwikkeld. Maar niet alleen Anna Freud, ook haar eigen dochter Melitta bood eerder al een stevig tegenwicht tegen de dominantie van Melanie Klein. Nadat ze aan de hand van Melanie haar intrede had gedaan in de analytische wereld, en naar haar eigen zeggen jarenlang in een staat van neurotische afhankelijkheid van haar moeder had geleefd, begon ze zich begin jaren dertig op nogal hardhandige wijze van haar los te maken. Jaar na jaar, vergadering op vergadering, trachtte ze haar moeder af te branden, en kreeg daar enkele medestanders bij, onder meer haar eigen analyticus Glover, op Jones na de machtigste man in de Engelse analytische vereniging. Als er één mooi doch navrant voorbeeld is van een zich herhalend patroon in een moeder-dochterrelatie, dan is het wel de verhouding tussen Libussa, Melanie en Melitta: overheersende vrouwen die hun dochter nauwelijks enige ruimte lieten, laat staan iets als een eigen leven; en het bevechten van dat laatste, of dat nu via depressies of een jarenlange vendetta geschiedde, ging niet bepaald over rozen. Een van Kleins analysanten, in 1936 uit Wenen geëmigreerd, beschrijft hoe ze keer op keer getuige was van het bizarre spektakel van haar analytica aangevallen door haar eigen dochter: ‘At the meetings I could only see something quite terrible and very un-English happening, and that was a daughter hitting her mother with words and this mother being very composed, quite quiet, never defending herself, but having such power in that society, being so powerful that it really didn't matter what Melitta said.’ De aanvallen van Melitta mogen dan vooral een publiekelijk uitgevochten huiselijk conflict zijn geweest, de controverses met Anna Freud brachten een dieper gaande en blijvender splitsing der gelederen teweeg. De Europese analytici stonden als één blok achter Anna Freud, en uiterst wantrouwend ten opzichte van Melanie Klein. De strijd tussen beide vrouwen, beiden kinderanalytica, woedde tijdens de oorlog in alle hevigheid voort - soms zo verhit dat er geen acht werd geslagen op het luchtalarm - tot er in 1944 een compromis werd bereikt: er zouden twee parallelopleidingen worden ingesteld: groep A, die op de oude grotendeels Kleiniaanse voet voort zou gaan, en groep B die langs de lijnen van Anna Freud zou werken. Naast de Kleinianen en Freudianen ontstond er nog een middengroep van ‘onafhankelijken’, waarvan de leden contacten hadden met analytici uit beide groepen. Niet dat de vijandelijkheden hiermee waren opgelost; zo had elke groep zijn verboden termen, en mocht bijvoorbeeld het onder Kleinianen populaire begrip depressief niet vallen bij de Freudianen. | |
Geïnternaliseerde moederborstWat waren nu uiteindelijk, nu het stof van de strijd enigszins is gaan liggen, de belangrijkste verschilpunten in deze machtsstrijd tussen beide vrouwen; de een met een moederlijke gestalte, de ander - volgens de beschrijving van een ooggetuige - met een meer ‘virgin-like’ figuur, maar beiden onverzettelijk? Allereerst een verschil in techniek. Anna Freud ging in haar analyses van kinderen voorzichtiger en terughoudender te werk, en had grote bezwaren tegen een al te diep doordringen in hun onbewuste. Melanie Klein daarentegen schrok er niet voor terug haar diepteduidingen openlijk met haar kinderpatiënten te bespreken. Hun inhoudelijke verschillen liggen op eerder genoemd gebied. Volgens Klein heeft een baby in de eerste maanden al een hele reeks gedifferentieerde ‘objectrelaties’ (relaties met andere mensen of objecten), waarbij de geïnternaliseerde moederborst de kern vormt van alle latere relaties. Volgens Anna Freud gaat aan deze ontwikkeling van objectrelaties een ‘narcistische’ of ‘auto-erotische’ fase vooraf. In plaats van zijn moeder lief te hebben, te haten, naar haar te verlangen of haar te willen verscheuren (gevoelens die Melanie Klein dat nog nauwelijks bewegende baby'tje toeschrijft), wordt het kind volgens Anna Freud nog geheel en al beheerst door het verlangen naar de bevrediging van zijn instincten. De moeder is daarbij belangrijk als degene die daar al dan niet in voorziet, en de perceptie van haar ontwikkelt zich pas gaandeweg. Deze laatste visie is ons vertrouwder dan Kleins beeld van de zuigeling, maar afgezien van de vraag naar de juistheid ervan zou dat oordeel voor een deel ook aan de loop van de analytische geschiedenis kunnen liggen. Binnen de Engelse analytische vereniging had Melanie Klein haar rivale weliswaar weten te weerstaan, maar het werd haar de laatste jaren van haar leven duidelijk dat Anna Freud door de rest van de analytische wereld werd gezien als ‘de bijenkoningin’, zoals Grosskurth dit uitdrukt. Een belangrijk deel van de Europese analytici was voor de oorlog naar Amerika gevlucht, en de Amerikaanse analytici hadden hun afkeer en afkeuring van Kleins ideeën voor een belangrijk deel overgenomen. Het feit dat de Amerikaanse analytici na de oorlog toonaangevend werden werkte niet in het voordeel van Kleins positie en reputatie. Tot voor kort was ze daar vrijwel onbekend, hoewel ‘haar’ objectrelatietheorie al lang en breed in de Amerikaanse analyse ingang had gevonden. En in Nederland weet men van Melanie Klein over het algemeen niet veel meer dan haar obsessie voor de moederborst. Haar soms ‘fantastische’ inzichten zouden echter meer aandacht verdienen, en haar begrip ‘borstnijd’ dat ze naast Freuds penisnijd invoerde, zou in deze emancipatiegerichte tijd wel eens een gouden toekomst kunnen krijgen. ■ |
|