Busken Huet
Vervolg van pagina 6
leen een gelovige die erin trapte. Zo niet Huet, want die geloofde niet meer. Was ten Kates wens om de bijbel en de wetenschap te verzoenen nog een authentieke lyrische aandoening, dan had dat het gedicht nog kunnen redden, maar zelfs daar was volgens Huet geen sprake van. Wat Huet doet is het aantonen van de inhoudelijke nonsens in Ten Kates Schepping. Hij liet zich en kon zich niet laten wiegen op de kleur en beweging van Ten Kates woorden, omdat de inhoud ervan te ongerijmd was.
Huet beschouwde Ten Kates Schepping (en welk ander boek ook) niet als een ‘wereld in woorden’. Daarom beperkte hij zich in zijn beroemde essay niet tot het ‘strikt literaire’. Volgens Frans Kellendonk had hij dat wel moeten doen. In zijn in het begin al genoemde lezing Het wilde westen zegt hij: ‘We nemen de kosmologie van Homerus en het geloof van Vondel gewoon voor wat ze zijn en zoeken hun wijsheid waar die zit, in de kleur en de beweging van hun woorden.’ Kellendonk gaat er kennelijk van uit dat het mogelijk zou zijn om de inhoud van woorden niet serieus te nemen. Men kan heel ver mee gaan met de woorden van een schrijver, maar er kan een punt komen waarop men alleen nog maar met hem in discussie kan gaan om de eigen ziel te redden.
Kellendonk schrijft in hetzelfde essay ook: ‘Ook al schrijft hij (de schrijver - CP) over ideeën die hem als burger heilig zijn, in zijn roman zal hij ze op losse schroeven zetten, belachelijk maken desnoods. Als schrijver is hij wijzer dan als burger.’ Dit is al veel redelijker en sensibeler, want het herinnert aan Werther en Adolphe. Kellendonk hoeft van mij niet zo ver te gaan als Goethe en Constant die in de nawoorden van hun romans als burger afstand namen van de helden die ze als schrijver hadden gecreëerd. Maar de ‘kosmologie’ van Kellendonks Mystiek lichaam is niet van zo'n verblindende aard dat ik sta te juichen als Kellendonk in interviews, in de geest van de roman, de homoseksuelen buiten de geschiedenis plaatst. Sterker nog: de combinatie van de roman en zijn uitlatingen in interviews roept bij mij de behoefte op om met de schrijver in discussie te gaan. Als ik het zelf al niet had bedacht, dan heeft Busken Huet daarvoor de ruimte geschapen.
Volgens Kellendonk is het niet één bepaalde criticus die in een krant zijn mening geeft over een roman of ander literair werk, maar de ‘de journalistiek’ en de journalistiek ‘spreekt een publieke moraal’. Het is uiterst bizar en tendentieus om de mening van één criticus te vergroten tot ‘de journalistiek’ en die in één moeite door met de ‘publieke moraal’ te identificeren. Het moet een list zijn om nu ineens te doen alsof bij het schrijven van een kritiek niet twee mensen tegenover elkaar staan, maar ‘de publieke moraal’ en een schrijver.
Busken Huet is er om Kellendonk ten overvloede tegen te spreken. Kennelijk vertolkte Huet met menige literaire kritiek allerminst een ‘publieke moraal’, want aan verontwaardiging over zijn stukken heeft Huet geen gebrek gehad. Ook hij verstond ‘the gentle art of making enemies’, maar dat kwam juist omdat hij de woorden iets wilde laten betekenen.
■