Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Staring at the Sun door Julian Barnes Uitgever: Jonathan Cape, 195 p., f42,50Annie van den OeverBarnes' nieuwe roman, Staring at the sun, is hoe dan ook in de allereerste plaats de opvolger van zijn veelbesproken roman uit 1984, Flauberts papegaai, de roman die in een klap zijn Europese literaire reputatie vestigde. Waar zit de verrassing in deze roman, indien er een verrassing in aanwezig is? Het omslag van deze nieuwe roman is voorzien van een illustratie van een opkomende of ondergaande zon, die niet zou hebben misstaan op een bidprentje. De openingszin is eenvoudig, doch prachtig: ‘This is what happened.’ Wát er gebeurde is gemakkelijk na te vertellen. Gevechtspiloot Prosser ziet op een juni-ochtend in 1941 de zon tweemaal opkomen boven het Kanaal: eenmaal terwijl hij op een hoogte vliegt van ongeveer 18.000 voet en - na in korte tijd 10.000 voet gedaald te zijn - nog eens. ‘It was an ordinary miracle he would never forget.’ Met deze korte geschiedenis, die gelezen kan worden als een proloog, opent de roman. Daarna volgt rechttoe, rechtaan, in drie delen, het allerminst verrassende levensverhaal van Jean Serjeant, een vooroorlogs plattelandsmeisje dat opgroeit met de opvallende verhalen van Uncle Leslie en Tommy-Sun-Up-Prosser, maar trouwt met de onopvallende Michael (deel 1), die ze na twintig jaar verlaat, op het moment dat ze een zoon van hem krijgt, Gregory, die ze al reizend en vluchtend opvoedt, waarna ze een reis maakt naar China, zonder Gregory (deel 2), die als zestigjarige met zijn belangrijkste levensvragen bij haar terugkeert en die tenslotte met haar vanuit een vliegtuigje (ze is bijna honderd en denkt aan Prosser) de zon tweemaal onder ziet gaan, - eenvoudigweg door na de eerste keer snel te klimmen, want uiteindelijk ‘even Prosser knew that is was a quite predictable natural phenomenon’ (deel 3). Uiteraard is het slot, met die ondergaande zon, op te vatten als een epiloog en is de compositie rond, en ongeveer zo subtiel als een bidprentje: men moet wel een ezel zijn om niet te zien dat begin en einde elkaar spiegelen en om niet te vermoeden waarop dit doelt, zoals men een ezel moet zijn om niet te snappen waar een ondergaande zon op een bidprentje naar verwijst. Dit soort subtiliteit is slecht te rijmen met de verwachtingen die Barnes heeft geschapen met Flauberts papegaai. Er komen meer ongerijmdheden voor in Staring at the sun - in de vertelling, in de karakterisering van de personages, in de omslagtekst - en samen lijken ze de spot te drijven met de realistische leesverwachtingen. Ik zal er een paar noemen: de ogenschijnlijk realistische vertelling loopt door tot in het jaar 2020; er is sprake van computers met een menselijkere output dan sommige personages; de alledaagse hoofdpersoon Jean Serjeant doet rond haar zestigste allerlei onverwachte dingen als het maken van een lange en onduidelijke reis naar China en slapen met de militant feministische vriendin van haar zoon: ‘her adventures in motherhood and in China’, zo begrijp ik uit de omslagtekst. We zijn in wonderland en het fantastische zit in een klein hoekje. Nu is de roman alles behalve moeilijk te interpreteren, want met een al even ongerijmde overdaad zijn aanwijzingen aangebracht in de tekst. Dit is het beeld dat men (opgedrongen) krijgt: het leven is als het staren naar de zon met een hand voor je ogen, angstig of moedig als een gevechtspiloot die speelt met de wellicht nooit uit te voeren gedachte aan een snelle klim naar de zon, bevriezend en zonder zuurstof, ‘but all warm inside, all happy and not a thought in your head’. | |
Een wortel is een wortelHet meest opvallende aan het staren naar de zon is dat men zo goed als niets ziet, - en precies zoveel valt er over het leven te vertellen: ‘You ask me what life is? It is like asking what a carrot is. A carrot is a carrot, and nothing more is known.’ Zo luidt het motto dat Barnes ontleende aan Tsjechov. Hierna presenteert hij personages, waarvan je niet weet wat ze nou ‘in hun leven’ hebben meegemaakt, want zijzelf begrijpen het al evenmin. Prosser probeert zijn bestaan te duiden aan de hand van die dubbele zonsopgang. Zoon Gregory tracht zin en betekenis te vinden aan de hand van de grote levensvragen, - en hij accepteert tenslotte de antwoorden van zijn moeder. Jean Serjeant neemt uit haar jeugd enkele woorden en beelden mee van Uncle Leslie, van Prosser, van een schilderijtje op haar kinderkamer met woorden als (ik zal ze met opzet niet vertalen): PUNCTUALITY, COURAGE, PERSEVERANCE. De betekenis ‘als zodanig’ is nonexistent. Pas in de herhaling - en Barnes toonde zich eerder al een meester daarin - en gecombineerd met beelden, handelingen en gebaren, en door op de woorden te zuigen als op een toverbal, een leven lang, - pas dan krijgen ze betekenis, binnen een orde die willekeurig en tijdelijk is, voor de duur van ‘her adventures in motherhood and in China’ en een postmoderne roman lang. Nu is de term postmodern nog steeds enigszins schimmig. Zoveel is zeker: dit oeuvre is, juist door zijn zogenaamd niet thuis te brengen verscheidenheid, bijzonder geschikt om daarvan nader studie te maken. Stelde Barnes in Flauberts papegaai, aan de hand van de biografie van Gustave Flaubert, dat niet te zeggen is wat feit is en wat fictie, omdat elke aaneenschakeling van feiten een subjectieve, op de voorkeur van de biograaf berustende ordening en interpretatie is, de verrassing in deze vierde roman is dat - met een bedrieglijk traditioneel ogende, tedere en humoristische vertelling - exact diezelfde postmoderne visie wordt herhaald, en verbreed: wat is feit en wat is fictie, constructie, tijdelijke en willekeurige ordening in het leven van Jean Serjeant, in het uwe, in het mijne? ■ |
|