Controleurs van ideeën
Tenslotte draagt T., in Russisch uniform en de propagandaluidspreker in de hand, dan toch zijn steentje bij aan de bevrijding van Hongarije. Van enige feestelijkheid kan echter geen sprake meer zijn. ‘Zijn’ stad is zwaar gehavend, tussen het puin is de lijkenberg niet te overzien. En het ergst van al: ook na de ‘bevrijding’ komt er geen einde aan intimidatie en terreur. T., tijdelijk beroofd van alle gevoel voor proporties en dus voor humor, fungeert als spreekbuis voor Moskou: ‘Wij beloven het volk geen wulps welbevinden, maar het schouwspel van een wereldomvattende maatschappelijke eenheid, waarin alles idee is, de idee van de verlossing belichaamd in de partij-activist, die tegelijk priester, politie-agent en het zout der aarde is.’ Maar T's ideologische verblinding is van korte duur. Enige tijd is hij nog onder-directeur van de staatsradio, dan besluit hij niet langer medeplichtig te willen zijn aan de stalinistische terreur. Andermaal wordt hij gevangen, gemarteld - het blijkt altijd nog grover en onmenselijker te kunnen - en voor twee jaar opgesloten in de dodencel.
Later, weer op vrije voeten, is het verzet in T. vrijwel gebroken, al flitst het in '56, tijdens de opstand tegen de Russen, nog eenmaal op. Tien jaar na dat ‘volksfeest van de ongehoorzaamheid’ is T. een wetenschapsman met aanzien, die lang en hard genoeg geslagen is om zijn redelijke levensomstandigheden niet voor de zoveelste keer in de waagschaal te willen leggen. Kritische energie investeert hij voortaan nog slechts in de eis naar een nog ‘verlichtere voogdij’, een nog wetenschappelijker apparaat. In niets onderscheidt T. zich dan nog van het leger van leugenachtige, laffe en hypocriete staatsdienaren, waar het regime op drijft. ‘In ruil voor een beetje macht,’ schrijft Konrád, ‘hebben de Oosteuropese intellectuelen er van afgezien na te denken: misschien zijn wij de eerste klasse in de wereldgeschiedenis die heerst en niettemin ongelukkig is. De scheppers van ideeën zijn veranderd in controleurs van ideeën. Iedereen is gevangenbewaarder, gevangenen bestaan er niet meer. Je bent vrij te denken binnen de grenzen van de door de staat gespannen prikkeldraadversperring.’ Aan het eind van het boek - ik maak noodgedwongen grote sprongen - belandt T., officieel lijdend aan catatone schizofrenie, opnieuw in de inrichting en is de cirkel van het boek rond.
Wie had gedacht dat de politieke roman voorgoed tot de subliteratuur was afgezakt, kan er zich nu via György Konrád van vergewissen hoe voorbarig dat oordeel is. De medeplichtige, ik zeg het nog maar eens, is een formidabel boek, misschien wel vooral omdat het, met een formulering van Cortázar, de lézer tot medeplichtige maakt.
■