Vertaald
De baan op door Alix Kates Shulman, vertaling Molly van Gelder (Bert Bakker, 250 p., f19,90). Deze roman over mensen aan de zelfkant van de maatschappij heb ik van A tot Z verveeld doorgeworsteld omdat alles wat er wordt verteld, hoe tragisch ook, wel min of meer bekend is. Bovendien is het ook nog lelijk geschreven, zonder een sprankje humor. ‘De baan’ heet de wijk voor de tippelaarsters in het hart van New York, het gebied dat ook wel Broadway wordt genoemd, Times Square, Keuken van de Hel of Clinton. De levens van drie individuen, die aanvankelijk niets met elkaar te maken hebben, raken in deze buurt met elkaar verstrengeld. Elk vertelt haar/zijn eigen verhaal. De zeventienjarige Robin heeft een vreselijke jeugd gehad (vader sloeg, moeder dronk), ze loopt weg van huis, belandt in de stad waar ze wordt gestrikt door de adembenemend mooie Prins, een pooier (lieve moeder gehad, maar stukgelopen in zijn huwelijk). Robin tracht tenslotte aan ‘het leven’ te ontsnappen met behulp van de oude Uil, een ‘shoppingbag-lady’ die haar legendarische verleden met zich meezeult in wanen en in enkele plastic tassen. Uil meent in Robin haar eigen dochter te herkennen. Een hoop ellende voor weinig geld want het boek, eerder verschenen in 1982, is nu in een goedkope editie heruitgegeven. Grof, grauw papier en een vreselijk dicht zetsel dat duizelt voor de ogen moeten op de koop toe worden genomen.
Wintervertellingen door Isak Dinesen (Karen Blixen), vertaling H.J. Scheepmaker (Bert Bakker, 288 p., f19,90). Wordt De baan op bevolkt door hoeren, zwervers, verslaafden en pooiers, in Wintervertellingen van de Deense dame Karen Blixen zijn het voornamelijk aristocraten of in ieder geval personen die gedreven worden door het trotse besef van hun eigen waardigheid. In tegenstelling tot de roman waaraan Blixen (1885-1962) haar hernieuwde populariteit aan heeft te danken - Out of Africa, dat zo succesvol is verfilmd - spelen deze verhalen zich niet af in Kenia maar in Baden-Baden, Parijs, Denemarken of op zee. In dit geval ben ik uitzonderlijk blij met een heruitgave, ook al is het dan in de grauwe serie, want hoewel de bundel uit 1942 stamt heeft hij niets aan kracht ingeboet. Stuk voor stuk zijn het schitterende vertellingen; soms in de vorm van een parabel (De onoverwinnelijken), dan weer een sprookje (De heldin). Dikwijls zit er een boodschap, een les, in verborgen. Bijvoorbeeld deze: niet alleen ‘adel’ verplicht.
De lange mars door William Styron, vertaling Helen Knopper (Veen, 93 p., f16,90). Het succes van de film Sophie's Choice, naar een roman van Styron, zal wel de reden zijn geweest om De lange mars (1952) weer op de markt te brengen. Eerder, in 1967 kwam Meulenhoff al met een vertaling. De novelle beschrijft hoe een aantal reservisten, na zes jaar een rustig huiselijk leven te hebben geleid, opnieuw onder de oude bevelen wordt gesteld. Ze zijn tenslotte mariniers, al waren ze kantoorklerken, vertegenwoordigers of advocaten. De beroeps, kolonel Templeton komt tot de conclusie dat het bataljon is ingedommeld en besluit dat ‘een kleine wandeling’ niet zo gek zou zijn om de jongens weer wakker te schudden. Ze worden gedwongen een mars van zesendertig mijl af te leggen. In het verhaal gaat het er vooral om hoe de reservisten-kapitein Mannix en luitenant Culver, die beiden bang zijn dat ze het niet halen, dit zinloze en sadistische bevel ervaren.
De charleston dansten wij niet door Harlan Greene, vertaling Martin van Oostende (Veen, 175 p., f24,90). ‘Ze weten niet hoe gemakkelijk ze het tegenwoordig hebben. Ze zijn flikkers, zeggen ze. Ze zijn geen nichten. Ze hebben verschillende woorden gevonden voor de verschillende gevoelens, geen van hen heeft enig idee hoe moeilijk het voor ons was. Dégénéré of geïnverteerde, in die termen werd er over ons gesproken.’ Dat zegt de verteller 's nachts tegen een jeugdige bezoeker die hem vraagt naar een vijftig jaar oude dramatische affaire waarin hij betrokken was. Jonge mannen, slachtoffers van maanlust, gedoemd tot eeuwige duisternis, ontmoetten elkaar in het donker buiten, in vuile huurkamertjes of in het enige homo-café dat Charleston rijk was. In deze stijve plaats in South-Carolina werden homo's als beesten opgejaagd door de politie en door de dorpsbewoners die ‘over het moreel verval waakten’. De ik is oud en tobberig als hij uit de doeken doet wat er rond 1930 is gebeurd met de mooie, ongenaakbare Hirsch Hess en de mismaakte Ned Grimke, twee mannen die zich door de liefde kapot lieten maken. De verteller bespeelde als een jaloerse intrigant de twee geliefden (hij was poppenspeler van beroep) en hield hen vervolgens niet tegen toen het slecht dreigde af te lopen. Deze aangrijpende bekentenis van schuld door nalatigheid vormt een debuut met beloften.
MARIJKE HILHORST