Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Bouillabaisse door Jan de Rooy Uitgever: De Prom, 168 p., f25.-Koos HageraatsWel eens met een hoofd vol liefdesperikelen in een afgelegen dorpje in Zuid-Frankrijk tijdens een verbroederingsfeest met een LSD-pil achter de kiezen in een pan vissoep gekeken? Ik ook niet, maar ik kon me tijdens het lezen van Bouillabaisse goed voorstellen dat de hoofdfiguur, de zesentwintigjarige acteur Menno Staming, daar knap misselijk van werd. Voordat hem dat overkomt, is er echter al een heleboel gebeurd. Uit de veelheid van verhaalgegevens vat ik hier de hoofdlijn kort samen. De ik-figuur, Menno Staming, is lid van het toneelgezelschap De Comedie. Hij, Paul Stellach en Ina Rost van Tonningen (!) spelen de hoofdrollen in het toneelstuk ‘Een Vroege Dood’. Menno's vriend is Lex Fisch, een hoorspelschrijver. Ze wonen samen in een groep waarvan de leden onderling een sterke band hebben maar waar de privacy gerespecteerd wordt. Op een dag besluit de groep om de randstad te verlaten en in een afgelegen dorp in de Pyreneeën een nieuw bestaan op te bouwen. Menno en Lex blijven achter: vooral Menno is te veel gebonden aan het toneelgezelschap. Hun relatie staat onder spanning sinds de dag dat Menno in contact is gekomen met de middelbare scholier Jasper. Hoewel hij Lex bezweert dat hij nog altijd van hem houdt, groeit zijn stille verliefdheid op Jasper met de dag; wanneer Lex zich na verloop van tijd alsnog bij de groep in Zuid-Frankrijk voegt en Menno alleen achterblijft, zet hij heel voorzichtig alles op alles om Jasper in bed te krijgen. Jasper raakt door zijn eerste homoseksuele ervaring zo in verwarring, dat hij ‘voorlopig’ niets meer met Menno te maken wil hebben. Daarop vertrekt Menno eveneens naar Zuid-Frankrijk waar hij een LSD-trip maakt die hem zo slecht bekomt dat hij er lange tijd doodziek van is. Maar vooral dank zij de hulp van Lex komt hij er tenslotte gelouterd en wel weer bovenop. Op zichzelf zijn zulke gegevens weinig spectaculair. Voor je het weet, heb je er zelfs niets meer dan een al te tijdgebonden kaartenhuisje mee gebouwd. De Rooy lijkt zich daar, blijkens een aantal relativerende opmerkingen, terdege van bewust. Maar met relativeringen alleen hou je zo'n bouwwerk niet overeind. Dat blijft pas staan wanneer het geschraagd wordt door een hechte constructie. En dat is in Bouillabaisse zeker het geval. | |
FugaDe intentie waarmee de roman is opgezet, wordt verwoord door Lex, die Menno een korte uiteenzetting geeft over de compositie van een fuga: de afzonderlijke lijnen daarvan zijn duidelijk herkenbaar, terwijl het vlechtwerk als geheel onbevattelijk is maar toch als harmonie beleefd wordt. De uiteindelijke consequentie van een dergelijke compositie is een kunstwerk waarin alles met alles samenhangt om die harmonie te waarborgen, een eis die dus ook aan de compositie van de roman zelf gesteld mag worden. En hoewel Bouillabaisse beduidend minder gelaagd is dan bijvoorbeeld Mulisch' Hoogste tijd (waarin ditzelfde compositieprincipe superieur is verwezenlijkt en waarmee Bouillabaisse op bepaalde punten thematisch verwant is), is De Rooy er goeddeels in geslaagd zijn intenties te realiseren. De verschillende verhaallijnen blijven in de roman goed zichtbaar. Ze worden door onnadrukkelijke spiegelingen onderling steeds meer verbonden, waardoor ze naar het eind toe steeds hechter vervlochten raken, zodat tenslotte inderdaad alles op zijn plaats valt en alles met alles blijkt samen te hangen. Toch is daarmee niet een volledig harmonieus kunstwerk ontstaan. Het gegeven van het toneelstuk ‘Een Vroege Dood’ wordt niet substantieel genoeg verbonden met de thematische hoofdlijn; en de bijna haatdragende houding van Menno tegenover Ida Rost, die de hele roman door niet onbelangrijk is maar toch niet meer dan een bijrol speelt, blijkt (verrassend, dat wel) de basis te zijn van het grondthema. Daarnaast komt ‘het mysterie van het bestaan’ waarvan Menno zich door de LSD-trip bewust wordt, niet uit de verf; de problemen waarmee hij te kampen heeft zijn daarvoor te duidelijk aanwezig en te helder beschreven. Anders gezegd: de individuele problematiek is hier te vastomlijnd om dat existentiële mysterie te kunnen weerspiegelen. De kracht van De Rooy slaat op dit punt dan ook om in zwakte, want waarover een schrijver niet spreken kan, dat moet hij suggereren, niet enkel bij naam noemen. Ondanks deze bezwaren is Bouillabaisse zeer de moeite waard. De Rooy verdient er een breed publiek mee: de roman heeft grote vaart dank zij de goede dialogen, de plot is goed opgezet (vooral de ontmoeting tussen Menno en Jasper is overtuigend en evenwichtig uitgewerkt) en de structuur heeft aan het einde een aantal aangename verrassingen in petto. Bovendien kan De Rooy met deze roman uitstekend ambassadeurswerk verrichten door een breed lezerspubliek ontvankelijk te maken voor een literaire opvatting waarvan gebleken is dat die tot de belangrijkste oeuvres van de naoorlogse literatuur heeft geleid. Ik ben door Bouillabaisse dan ook heel nieuwsgierig geworden naar het volgende boek van De Rooy. ■ |
|