Koorddansen
De kracht van Cocteau als schrijver ligt dan ook niet zozeer, zoals Steegmuller ook aantoont, in het rationeel evoceren van de menselijke tragedie maar in het onthullen van de diverse facetten van de emotionele en intellectuelen ervaring door ontregelingen, vreemde fantasieën en bizarre juxtaposities. Epigrammen, aforismen, boutades en bizarre associaties, daarin schittert Cocteau.
Jean Cocteau, ± 1946
serge lido
Steegmuller doet zijn best zo veel mogelijk dichterlijke knopen te ontwarren, en slaagt daarin vaak wonderwel, al is zijn grootste belangstelling gericht op de periode tot 1950 terwijl Cocteau pas in 1963 overleed. De mooiste herinneringen aan die laatste tien jaar staan, een welkome aanvuling, in het vraaggesprek dat Patrick Modiano met de Franse schrijver Emmanuel Berl had en dat bij de Arbeiderspers enkele jaren geleden onder de titel Verhoor verschenen is. Jarenlang ging Berl, die boven hem in het Palais Royal woonde, elke dag naar beneden, liep meteen door naar de keuken waar Cocteau alles deed - schrijven, scheren, handtekeningen uitdelen, bezoek ontvangen - en dan praatten ze. Urenlang. Berl noemt zijn buitengewone verbale begaafdheid en vriendelijkheid, zijn ‘behendigheid als een koorddanser’, maar ook het feit dat vrienden hem bestalen waar hij bij stond en dat Cocteau hem vlak voor zijn dood een hartverscheurende brief schreef, ‘want oog in oog met de dood voelde hij zich volkomen verlaten’. De vijandschap van Breton ten opzichte van Cocteau verklaarde hij als de ordinaire jaloezie van de zoon van een politieagent uit Nantes op de Parijse dandy en coryfee die Cocteau al heel jong was. Een halve eeuw lang was hij immers een van de meest gefotografeerde en besproken Fransen. Foto's met Picasso, Stravinsky, Edith Piaf, Charlie Chaplin, Colette, de koningin van België: altijd was hij er. Een fotograaf zei van hem dat als hij een foto van een boerenbruiloft ergens in de provincie maakte, hij altijd bang was dat het hoofd van Cocteau tussen de bruid en de bruidegom zou verschijnen. Tegenstanders verweten hem zijn afhankelijkheid en verlangen ‘erbij’ te horen, zijn gebrek aan originaliteit.
Het goede van Steegmuller is dat hij die mythen ontrafelt. Het was wel degelijk Cocteau die het eerst op het idee van het beruchte ballet Parade (1917) kwam waarvoor Satie zijn eerste partituur voor orkest schreef, Picasso zijn eerste toneeldecor maakte en Massine de eerste, kubistische choreografie. Cocteau maakte wel degelijk de prachtige surrealistische film Le sang d'un Poète (1932) - hij noemde het zelf een ‘realistische documentaire over onwerkelijke gebeurtenissen’ - onafhankelijk van Bunuel en Dali die met L'age d'Or bezig waren. Hij schreef als een van de eersten over jazz en de drooglegging in Amerika in het ‘spektakelconcert’ Le Boeuf sur le toit (1920) waarover de criticus Maurice Boissard, nu beter bekend onder de naam Paul Léautaud, even opgetogen was als over zijn vorige toneelstuk Potomak: ‘Zo'n originaliteit, zelfs in de keuze van zijn woorden - verbazingwekkend! Hij had iets van een acrobaat in zich.’ Eerlijk is eerlijk, in dat soort onthullingen is Steegmuller niet kinderachtig. Hij is ongemeen veel over Cocteau te weten gekomen.
Al in 1908 worden van de dan achttienjarige Cocteau gedichten voorgelezen op een mondaine matinee waar le tout-Paris op afgekomen is, waaronder graaf Robert de Montesquiou, een van de modellen voor baron de Charlus in A la recherche du temps perdu. Met Proust zal hij veel, ook wisselende, contacten hebben maar beiden erkenden elkaars genie of, zoals Proust in een brief aan Cocteau schreef: ‘Jij, die ervan houdt de hoogste waarheden weer te geven in een verbluffend symbool dat ze alle omvat.’
Maar de belangrijkste ontmoeting voor hem is die met comtesse Anna de Noailles, de koningin van de literaire salons en een zeer verdienstelijk dichteres. Cocteau werd haar cavalier servant, beiden konden urenlang briljante monologen afsteken, beiden waren grote hypochonders - de gravin bracht meestal haar dagen op bed door waar ze gedichten schreef en brieven aan haar vrienden waarin ze aankondigde dat ze doodging. Zij was het ook die hem en de componist Auric een miljoen francs gaf voor het maken van Le sang d'un poète, evenveel als aan Dali en Bunuel.
Met de komst van het Russisch Ballet, door de bekende impresario Diaghilev naar Parijs gehaald, begon Cocteaus carrière als tekenaar en schilder want het ballet inspireerde hem tot zijn eerste, schitterende lijntekeningen die hij zijn hele leven lang zou maken, zelfs in zijn duisterste perioden in ontwenningsklinieken. Hij begint libretto's voor ballet te schrijven, ontmoet Stravinsky en Varèse, die hem op zijn beurt weer aan Picasso voorstelt. Voor Cocteau was dat een ware coup de foudre en de bewondering is eerst wederzijds. Later wordt dat anders, Berl zal verhalen hoe Picasso de elegante Parijzenaar vaak als een voetveeg behandelt en hem als zijn ‘favoriete kop van Jut’ beti-