We denken toch niet dat W.F. Hermans gek is?
H. van Galen Last slaat eindelijk terug
De spoken van W.F. Hermans door H. van Galen Last Uitgever: Vriendenlust, 63 p., f16,-
Carel Peeters
Soms staat onzin zo ver van je af dat je het onmiddellijk vergeet. Dat gebeurde mij toen ik voor het eerst de passages over Menno ter Braak en E. du Perron las in Willem Frederik Hermans' Mandarijnen op zwavelzuur. Mij was wel bekend dat daar door andere lezers om gegniffeld werd, maar men hoeft toch niet iedereen altijd serieus te nemen? Het leger leedzuigers is groot en zelden langer dan een ogenblik interessant. Na die eerste lezing ben ik die passages nog wel eens tegengekomen, en steeds meer ging ik mij interesseren voor Hermans' drijfveren tot deze polemische grotesken. Goed geschouwd moet het niet Hermans' bedoeling zijn geweest dat men zich gaat interesseren voor de woelingen in zijn ziel op het moment dat hij het zo druk heeft met pogingen de generatie van direct na de oorlog ervan te overtuigen dat Menno ter Braak een nul was. Toch speelde zich dat bij mij af: na verloop van tijd verbeeldde ik mij dat ik enigszins doorhad hoe het met de rancune van Hermans was gesteld - ik begreep en ik vergaf.
Men moet niet te gauw vergeven als men denkt iets begrepen te hebben. Door het essay De spoken van W.F. Hermans aangespoord het deel over Ter Braak en Du Perron te herlezen verbaas ik mij wederom over de hoeveelheid onzin die daarin verkocht wordt - en nog steeds staat het ver van mij af. Afgezien van het legertje leedzuigers zullen er toch weinig lezers van de Mandarijnen geweest zijn die het anders vergaan is. Wie bij een aantal passages stilstaat en tot zich laat doordringen wat er nu eigenlijk precies staat, die gelooft zijn ogen niet. Als hij in staat is voor even zijn neiging tot begrip te laten varen en alles eenvoudig neemt zoals het er staat - ja dan. Dan leest hij bijvoorbeeld over Ter Braak: ‘Zijn kruistocht tegen het nationaal-socialisme was een roepen in een woestijn waar niets te roepen viel.’ Ik vecht tegen mijn begrip. In het licht van Hermans' essayistische en romaneske oeuvre is alles te begrijpen: immers, voor Hermans heeft het nooit zin ergens voor of tegen te zijn, want het heeft toch geen... zin. Niettemin wordt hier de mening verkondigd dat niemand voor de oorlog zijn mond open had hoeven doen, wat had een priegellandje als Nederland immers in te brengen als er echt iets zou gebeuren? Wat in het stuk over Ter Braak bovendien staat is dat beredeneerde gevoelens van walging over de gang die de politieke geschiedenis dreigde te nemen alleen maar loze woorden zijn geweest, goedkope retoriek van de verontwaardiging.
Er is na de oorlog vaak een onderscheid gemaakt tussen mensen die in de jaren dertig wel bereid waren op de hoogte te zijn van wat er zich afspeelde, en degenen die het niet wilden zien. Mensen die het wél wilden zien worden beschouwd als net iets verantwoordelijker en realistischer dan mensen die het toen niet zagen of wilden zien. Dit is de niet op niets gebaseerde historische waardering die die mensen toekomt. Wie de zin van Hermans neemt voor wat hij is, moet ertoe besluiten dat al die mensen die zich voor de oorlog druk maakten om wat er stond te gebeuren lachwekkende Don Quichots waren die in de woestijn stonden te roepen ‘waar niets te roepen viel.’ Het wordt nu maar al te begrijpelijk waarom Hermans bij zijn bezoek aan Zuid-Afrika - waar veel woestijn is - niet zo gek was om er ook maar één wanklank tegen de apartheid te laten horen. Wij denken toch niet dat Willem Frederik Hermans gek is, of een Don Quichot?
Willem Frederik Hermans door Siegfried Woldhek. Dit is een van de tekeningen in het boek ‘Getekende schrijvers’ waarin Woldhek zijn tekeningen bij kritieken in de Boekenbijlage van de laatste vijf jaar heeft verzameld. Zijn eerste boek. ‘Literaire tekeningen’, verscheen in 1976 en werd ingeleid door Rudy Kousbroek, ‘Getekende schrijvers’ heeft een inleiding van Jeroen Brouwers met de veelzeggende titel ‘Siegfreud Woldhek’: ‘Minder en minder (...) kunnen de schrijversportretten van Woldhek “karikaturen” worden genoemd. In plaats van spotprenten zijn het “karaktertekeningen”, waarvan ik in gemoede geloof dat de (dikwijls niet eens zo gechargeerd uitgebeelde) auteurs zichzelf als in een spiegel herkennen,’ schrijft Brouwers. Het boek bevat tekeningen van Reve, Slauerhoff, Borges, Nooteboom, Roland Holst, Krol, Gomperts, Deelder, Claus, Campert, Brakman, Ter Braak, Bibeb, Portnoy en vele anderen. Het is uitgegeven door Nijgh & Van Ditmar, f25,-.
Het essay van Van Galen Last, hoewel slechts drieënzestig bladzijden, staat vol alinea's waarin zinnen van Hermans genomen worden voor wat ze willen voorstellen. Het is een effectieve manier van lezen want Hermans wordt wat betreft zijn stukken over Menno ter Braak en E. du Perron uitgekleed, met grote kalmte en door iemand die, na veertig jaar door hem te zijn gesard, precies weet waar de kleermaker zijn gedachten er niet voldoende bij had.
Van Galen Last is tot vervelens toe een verdediger geweest van Ter Braak en Du Perron, maar wie dat even vergeet en dit essay, net als de zinnen van Hermans, neemt voor wat het is, zal niet teleurgesteld worden. Men neme het systematisch meten met twee maten van Hermans, iets waar Van Galen Last nu definitief eens de vinger op legt, ook al zal het weinigen ooit zijn ontgaan. Tijdens een feestrede ter gelegenheid van het veertigjarig bestaan van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie onthulde Hermans dat ‘“de Haagse criticus Menno ter Braak nooit voor de militaire dienstplicht was opgeroepen”’. Van Galen Last vervolgt: ‘daarbij in het geleerde gezelschap suggererend dat hem, Hermans, een krijgshaftiger lot toebedeeld was geweest’. Hoeveel speciale nummers van literaire tijdschriften er ook over Hermans zijn verschenen, dit aardige feit, in deze combinatie, kent alleen iemand die tot Hermans' generatie behoort als Van Galen Last. Eenvoudige feiten, grote gevolgen. Dat gaat ook op voor iets dat eveneens iedereen weet, maar nooit zo effectief heeft gememoreerd: het feit dat Hermans iemand die in een krant schrijft placht aan te duiden als een ‘hoernalist’. De schrijver die hiermee zo triomfantelijk zijn gelijk haalt bij de non-valeurs voor wie alles wat in de krant staat gelogen is, heeft zichzelf aan de lopende band verhuurd aan Het Parool, De Haagse Post, Nieuws Net, Elsevier, NRC Handelsblad en met de instelling van iemand die te koop is voor wie het meeste biedt. In het geheel niet zo verwerpelijk, maar geen basis om anderen met ‘hoernalist’ aan te duiden.
‘Menno ter Braak,’ schreef Hermans, was ‘tegen de kunst om de kunst, tegen wetenschappelijk specialisme, tegen de “ontaarde” kunst, tegen het surrealisme’, en daarmee was hij ‘net als de nazi's’. Terecht vraagt Van Galen Last zich af waarom men niet tegen l'art pour l'art zou mogen zijn, maar bedenkelijker nog is in Hermans' opsomming de suggestie dat Ter Braak net als de nazi's tegen ‘ontaarde kunst’ zou zijn geweest. ‘Net als de nazi's was Ter Braak tegen Freud, net als zij was hij preuts,’ citeert Van Galen Last Hermans. Wie Ter Braaks essay in Politicus zonder partij ‘Nietzsche contra Freud’ heeft gelezen moet zich herinneren dat Nietzsche het eigenlijk maar net wint van het ‘genie’ Freud en dat het om die beroemde ‘nuances’ ging waardoor Ter Braak uiteindelijk de voorkeur geeft aan Nietzsche. Wie schrijft dat Ter Braak ‘net als de nazi's’ tegen Freud was, heeft soep in zijn ogen en moet onder de douche. Hermans, schrijft Van Galen Last, overdondert zijn lezers met zulke zinnen omdat zij zich nu eenmaal nauwelijks kunnen voorstellen dat iemand zoiets schrijft wanneer het zo flagrant gelogen is. Niemand, behalve een waanzinnige, is er op bedacht dat iemand zoiets schrijft als het niet waar zou zijn. Ter Braak had een voorkeur voor de ‘dilettant’, iemand die zich vrijmoedig over van alles kon uitlaten. Wat doet Hermans? Hij herinnert eraan dat Hitler ook een dilettant was - dus? Dus heeft Ter Braak meer van Hitler dan hij dacht. Het is een fictief voorbeeld, maar stel dat kolonel Kadaffi hetzelfde merk schoenen draagt als Willem Frederik Hermans - dan? Dan had Hermans meer van Kadaffi dan hij dacht.
Het is een onaangename constatering, maar zoals men zich niet moet laten afschrikken door antipathieke romanpersonages, zo moet men niet preuts zijn als het gaat om antipathieke constateringen: een antifascist in de jaren dertig was voor Hermans een belachelijk en beklagenswaardig iemand, en wie het na de oorlog was kon zich maar beter nergens meer vertonen.
Het is nu niet anders met degenen die iets willen ondernemen tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Het essay van Van Galen Last legt de vinger op een stoet rancuneuze kinderachtigheden van Hermans, waarvan de consequenties voor het denken in Nederland verre van kinderachtig zijn. Hermans' lichtzinnige belangstelling voor verroeste schrijfmachines, het maken van foto's, de techniek van het aaien van poezen mag de laatste jaren de aandacht wat afleiden van wat hij ooit heeft aangericht met zulke stukken over Ter Braak en Du Perron, zoals hij andere schrijvers het rijden door rood licht hun leven lang kan nadragen als zijn muts ernaar staat, zo is het Van Galen Last retrospectief geoorloofd Hermans onder zijn neus te wrijven wat hij zo lang geleden heeft geschreven. Het heden is er ook mee gediend. Hij beperkt zich tot de stukken over Ter Braak en Du Perron, maar waarom zou hij ook niet als het er om gaat om eens te laten zien op welke manier Hermans zijn benepen gelijk probeerde te halen? Waar het om gaat is dat Hermans niets moest en moet hebben van schrijvers die zich ergens druk over maken, het heeft immers helemaal geen zin zich ergens druk over te maken want alles wordt uiteindelijk toch in Washington beslist? Bovendien wilde Hermans laten weten dat hij niet houdt van critici of essayisten die kunnen schrijven, zoals Ter Braak, en geen stoptreinproza schrijven zoals hijzelf. Ik zeg niets kwaads over Hermans' stijl, maar de brille ervan is niet zo groot dat ze hem krediet verleent te doen alsof Ter Braak niet kon schrijven. Men moet nog wel iets heel anders dan soep in zijn ogen hebben als men niet enigszins onder de indruk komt van het proza waarin Ter Braak met name zijn wekelijkse kronieken heeft geschreven.
Dat Van Galen Last nu pas met dit essay komt is laat, maar niet te laat. Het is uiterst precies, beheerst geschreven en ongenadig in zijn voorbeelden. Ook al is Hermans hiermee niet in lucht opgegaan, omdat het gewicht van zijn andere kwaliteiten hem wel aan de grond houdt, het essay is een rehabilitatie (als dat nog nodig mocht zijn) van de manier van denken van Ter Braak en Du Perron, dat wil zeggen voor een manier van denken die niet bereid is half Nederland in rep en roer te brengen met een juridische keutel als King Kong, maar die nog ergens de zin van inziet. Onzin is er zo al genoeg.
■