Proletarische intellectuelen in vooroorlogs Indonesië
Soewarsih Djojopoespito, balancerend tussen daadkracht en scepsis
Buiten het gareel door Soewarsih Djojopoespito met een inleiding van E. du Perron en een nawoord van Gerard Termorshuizeen Uitgever: Nijgh & Van Ditmar, 229 p., f35,90
Robert-Henk Zuidinga
Pas in 1940, toen drie en een halve eeuw kerstening en opvoeding van Nederlands-Indië op acht jaar na voorbij waren, verscheen de eerste roman die een Indonesisch auteur rechtstreeks in het Nederlands had geschreven. Buiten het gareel van de onderwijzeres Soewarsih Djojopoespito was door E. du Perron op zijn laatste reis van Indonesië naar Nederland meegenomen, van een inleiding voorzien en bij een uitgever geplaatst.
De tijd was er niet naar er veel aandacht aan te schenken - de oorlog was al begonnen - en ook toen het boek herdrukt werd (in 1946, bij uitgeverij Vrij Nederland), ging de belangstelling eerder naar andere zaken uit dan naar de omstandigheden waaronder idealistische jongeren in de jaren dertig in Indië hun vrijheid bevochten. De roman weigerde echter met ongebruikelijke hardnekkigheid zich te laten bijzetten in het kabinet met interessante doch geheel vergeten werken: in 1985 verscheen het als feuilleton in Trouw en nu is er een derde druk van uitgebracht.
Soewarsih Djojopoespito (1912-1977) werd geboren in Tjibatok, in Soenda op West-Java, zodat Soendanees haar moedertaal was. Nederlands leerde ze doordat haar vader, die niet alleen zijn zoons maar ook zijn dochters naar school liet gaan, haar voor de Kartini-school in Bogor (Buitenzorg) aanmeldde. Dit internaat (alleen voor meisjes, omdat de adat, de op tradities gebaseerde ongeschreven wet, niet toeliet dat vrouwelijke leerlingen verkeerden met mannelijke leerlingen noch leerkrachten) was een van de scholen van de Van Deventer-stichting, een Nederlandse stichting die ernaar streefde ‘om Educatie bij de Inheemsen te brengen’.
Het onderwijs werd er in het Nederlands gegeven, en nadat Soewarsih ook de mulo in Bogor bezocht had, beheerste ze niet alleen die taal perfect maar had ze ook kennisgemaakt met het werk van Multatuli. Toen ze de Europese kweekschool in Soerabaja met succes gevolgd had, was ze - in 1931 - een van de eerste Indonesische onderwijzeressen met Europese akte.
Haar twee jaar oudere zuster Soewarni was toen al een van de leidende figuren in de nationalistische beweging Jong-Java. Zij betrok Soewarsih daarbij en bij de vrouwenbeweging, en wees haar op de plicht haar bekwaamheid in te zetten voor het nationalistische onderwijs. In die kringen - met als middelpunten Soekarno en Sjahrir - leerde Soewarsih Soegondo Djojopoespito kennen, een gedreven idealist die zijn rechtenstudie na het kandidaatsexamen had afgebroken om zich geheel aan de nationale zaak te kunnen wijden.
Ze trouwden in 1931; een eigenzinnige daad omdat het huwelijk niet door de ouders gearrangeerd was, zoals toen nog vaak gebeurde, maar de partners elkaar gekozen hadden, uit liefde, gemeenschappelijk politiek elan of een mengeling daarvan. Soegondo werd hoofd van een school in Bandoeng en zijn vrouw voegde zich spoedig daarna bij hem. Het onderwijs in Nederlands-Indië kende een tweedeling: een grote groep scholen (van fröbelschool tot wetenschappelijk onderwijs) die door de gouvernementele overheid gesubsidieerd werden en het ongesubsidieerd onderwijs, dat grotendeels draaide op het door de ouders te betalen schoolgeld. Die laatste groep omvatte het Taman Siswa-onderwijs, gebaseerd op nationaal bewustzijn en georganiseerd in een veelomvattende structuur (in 1935 ± 200 scholen met 17.000 leerlingen), en de ‘wilde scholen’, die door iedereen opgezet konden worden. Omdat geen subsidie aangevraagd werd, hoefde ook geen toestemming verkregen te worden; wel kon, als naar het oordeel van de overheid het onderwijs te veel naar politieke activering neigde, een onderwijsverbod opgelegd worden.
Van begin jaren dertig tot in de Tweede Wereldoorlog zijn Soegondo en Soewarsih Djojopoespito werkzaam geweest in dat ongesubsidieerde onderwijs, afwisselend aan een Taman Siswa- en een wilde school. Ze waren daarmee representanten van de groeiende groep jonge Indonesiërs die een goede opleiding gehad had en vervolgens een welvaart en status belovende carrière - meestal in rijksdienst - liet schieten ten gunste van de strijd om zelfstandigheid. Die keus betekende in veel gevallen afhankelijkheid van anderen - solidaire familieleden, mederevolutionairen die uit eigen bezit konden putten -, en het merendeel vormde wat zonder overdrijving een intellectueel proletariaat genoemd kan worden.
Soewarsih Djojopoespito
In dat milieu speelt Buiten het gareel. De - sterk autobiografische - roman beschrijft de pogingen van het onderwijzersechtpaar Soelastri en Soedarmo om hun idealisme en hun eerste levensbehoeften in evenwicht te houden. Als de vertelling begint (in 1933) is Soedarmo hoofd van een school in Bandoeng. Hij is dermate gedreven dat hij niet alleen alle beslissingen zelf neemt en doordrukt maar ook van zijn collega's eenzelfde inzet verwacht, waardoor zij zich van hem afkeren en hij (en daarmee ook zijn vrouw) in een isolement raakt. Een onderwijsverbod maakt een eind aan die situatie en dan begint een lange tocht langs partijgenoten (voor werk) en familie (voor onderdak).
Soedermo begint een paar maal een wilde school en laat zich onverbeterlijk door zijn eigen fantasieën meeslepen. Zodra zich enkele leerlingen aanmelden (tegen het schoolgeld van f 1, - per maand), ziet hij meteen ook al mogelijkheden voor een krant en avondcursussen voor de ouders. In de praktijk komt daar weinig van terecht: op twaalf leerlingen kan ook een wilde school niet draaien.
Tegenover zijn blinde daadkracht staat Soelastri's scepsis. Hoewel ze zich van harte inzet voor de goede zaak en het uitstekend met haar leerlingen kan vinden, bekruipt haar zo nu en dan ook enige twijfel. Waar haar man slechts oog lijkt te hebben voor het hoge ideaal en zich niet om details bekommert, wordt zij voordurend geconfronteerd met de realiteit: het inwonen bij familie, de hand ophouden en in ruil daarvoor het moeten aanhoren van opmerkingen in het ‘we hebben het je toch gezegd’-stramien. Doordat de roman verteld wordt vanuit Soelastri, wordt niet alleen een tamelijk feitelijke weergave geboden van de strijd om onafhankelijkheid (invallen van de PID, de Politieke Inlichtingen Dienst, toespraken van Soekarno met politietoezicht, de permanente dreiging van internering), maar ook heel concreet geschetst wat dat voor het dagelijkse leven in een gezin betekende.