Komrijs bloemlezing
Vervolg van pagina 4
Antichrist
Wanneer de ruyge sneeu de Alpen niet sal decken,
Wanneer de somer heet sal yselen van cou,
Wanneer de locht het lant sal weygeren den dou,
Wanneer t'gedierte sal de Ocean uutlecken,
Wanneer den noorder-pool den seyl-steen niet sal trecken,
Wanneer de grijse wolf het schaep sal wesen trou,
Wanneer de vrou een man, de man sal sijn een vrou,
Wanneer de aerd' haer sal rontom den hemel strecken,
Wanneer de son en maan verwisselen haer beurt,
Wanneer eens menschen hand die vanden hemel scheurt,
Wanneer de Seraphim haer Schepper niet beminnen,
Wanneer de Heer sijn cracht en goetheyt derven sal,
Wanneer Gods Soon noch eens aent cruyce sterven sal,
So sal den Antichrist Gods kinders overwinnen.
Hier staat dat ‘den Antichrist Gods kinders’ nimmer ‘overwinnen sal’. Komrij heeft hetzelfde procédé vaak, maar altijd met een andere, dubbelzinniger bedoeling toegepast. Stond in de zeventiende- en achttiende-eeuwse poëzie de retorica altijd in dienst van een waarheid, bij Komrij is de waarheid achter de retorica verdwenen:
De zwijgzaamheid
Eer maakt men lakens wit met inkt,
Eer speelt men schaak met bezemstelen,
Eer vindt men nog een roos die stinkt,
Eer ruilt men stenen voor juwelen,
Eer breekt men ijzer met zijn handen,
Eer zal men stijgen in valleien,
Eer legt men een garnaal aan banden,
Eer leert men geiten kousen breien,
Eer plant men bomen op de weg,
Eer zal men kakken in zijn hoed,
Dan dat ik u mijn ziel blootleg
En zeg wat ik thans lijden moet.
Er valt aan dit gedicht van alles te demonstreren, zoals een zeventiende- en achttiende-eeuwse liefde voor de taal, maar vooral een modern wantrouwen jegens de mogelijkheden van de poëzie. Hier wordt niet getracht de werkelijkheid te verbeelden. Die is hier vervangen door een verkeerde werkelijkheid; de dichter zelf verschuilt zich in een opsomming van onmogelijkheden.
Komrijs bloemlezing is te lezen als één lang opsommingsgedicht, waarin hij zich duizend en enige keren uitspreekt, vermomd in de verzen van een ander. In al deze gedichten is ook een twintigste-eeuwer met een duizend-en-een-voudige tong aan het woord. Daardoor zijn twee eeuwen verstomde poëzie weer tot spreken gebracht.
■