Chinoiserietjes van Bert Schierbeek
De tuinen van Suzhou, haiku-achtige natuurimpressies
De tuinen van Suzhou door Bert Schierbeek Uitgever: De Bezige Bij, 56 p., f22,50
Guus Middag
In het oosten van China, in de subtropische delta van de Jangtse, ligt de stad Suzhou, bekend om zijn tuinen en daarom ook wel Stad van de Tuinen genoemd. Die tuinen werden honderden jaren geleden aangelegd in harmonie met het landschap, of, zoals de Chinezen zeggen, ‘geleend van het landschap’. Bert Schierbeek liet zich er door inspireren toen hij vorig jaar met een WVC-delegatie een werkbezoek aan China bracht. Hij ‘leende’ op zijn beurt van deze ‘poëtische tuinen’, vol ‘poëtische namen’, zoals de flaptekst zegt, met als resultaat een reeks van vijfenveertig genummerde gedichten onder de titel De tuinen van Suzhou.
Schierbeek leende in sommige gevallen wel erg veel, zoals in het lange gedicht over de Khan die alle bijzondere bomen uit alle delen van zijn rijk liet overplanten in zijn eigen tuin, om zo een ‘natuurlijke omgeving’ te scheppen waarin filosofen in alle rust de gang van het leven konden bestuderen. Dat was een naïef plan, dat geen lang leven beschoren bleek: ‘zijn zoon Dzjengis echter ver-/woestte onmiddelijk na/de dood van zijn vader/diens verwijfde schepping’. Schierbeek doet niets meer dan dat verhaal navertellen, zonder commentaar, in wat wel een sobere vormgeving wordt genoemd: prozazinnen, verdeeld over versregels van maximaal zeven lettergrepen, zonder interpunctie. Op dezelfde manier vertelt hij in een ander gedicht het verhaal na van de man die zijn vrouw alles kon geven behalve de maan. Hij groef toen een vijver voor haar: ‘op een nacht/bij volle maan/schept Xishe met haar/handen water uit de vijver/en roept: zie ik heb/de maan in mijn handen’.
In de gedichten waarin Schierbeek zelf aan het woord komt, is de Chinese aanleiding meestal naar de achtergrond verdrongen. Hij ‘leende’ wel van de tuinen, en daarmee van het landschap, maar hij deed dat vrij willekeurig. Een verrassende, wezenlijk andere, Chinese kant van Schierbeek laat deze bundel dus niet zien. Op enkele oosterse attributen na verschilt hij dan ook maar weinig van zijn vorige bundel Formentera uit 1984. Dat wordt nog het best bewezen door de volgende twee titellozes impressies uit de tuinen van Suzhou:
en:
Ze vertonen veel overeenkomst met de volgende natuurobservatie uit Formentera, waarvan men aan mag nemen dat zij betrekking had op het eiland in kwestie:
Wordt hier impliciet de Hollandse koopmansgeest (de Chinezen van Europa?) aan de kaak gesteld, door een oud gedicht te verkopen voor de prijs van twee nieuwe? Slordigheid? Of een onbedoelde illustratie van het door Schierbeek nagestreefde Zenboeddhistische inzicht in de eenheid van alle dingen? Ook het vierenveertigste gedicht uit zijn Chinese bundel was al in Formentera te vinden.
Wie op grond van de titel een literaire reisgids voor de tuinen van Suzhou had verwacht, komt dus enigszins bedrogen uit. Schierbeek ziet de tuin ruim en laat er niet alleen Formentera onder vallen, maar ook ‘de tuinen/de spontane/in mijn hoofd’, dus het onbewuste en het irrationele. De titel is bovendien een verwijzing naar zijn eigen essay over het Zenboeddhisme De tuinen van Zen uit 1959. De oosterse wijsheid komt in deze bundel voor rekening van ene Li, die regelmatig sprekend wordt ingevoerd. Deze Li, mogelijk een nazaat van de dichter Li Tai Po, maar mogelijk ook het Chinese alter ego van Schierbeek, kent momenten van een wat al te grote luciditeit: ‘zei Li:/kijk/van haast niets/valt men om/om haast niets/staat men op’. Soms weet hij deze staat van verlichting echter te combineren met Hollandse nuchterheid, zodat een geestige dooddoener ontstaat: ‘zegt Li:/een pond veren/vliegt niet als/er geen vogel in zit’.
De korte, haiku-achtige natuurimpressies van Schierbeek zelf, die het grootste deel van de bundel uitmaken, steken hierbij mager af. Ze getuigen soms wel van de ontvankelijkheid die voor het bereiken van de satori noodzakelijk is (‘het schip stroom opwaarts/groet de vis stroom afwaarts’), maar vaker zijn ze al te voorspelbaar. Zo ziet ook Schierbeek meeuwen als sneeuwvlokken die omhoogvallen, en is ook hij weer eens verbaasd in een vijver ‘de vogels/tussen de vissen’ te zien (vanwege de weerspiegeling, ziet u). Zijn gedichten moeten het, net als de haiku, hebben van het rake detail, de treffende formulering, de saillante overeenkomst. Ontbreken die, dan blijft er een chinoiserietje over, een natuurimpressie die voor de gelegenheid is voorzien van een vleugje China in de vorm van de ‘geur van thee’:
■