Piet de Moor
Achter de naam Sebastian Haffner gaat méér dan een epoque schuil. Als historicus noemt hij zichzelf een amateur, want van opleiding is de Duitse essayist, die zélfs de Kaiserzeit bewust heeft meegemaakt, jurist. Tot in het buitenland reikte zijn faam, nadat Haffner zijn Anmerkungen zu Hitler (Kanttekeningen bij Hitler) had gepubliceerd, waarvan alleen in Duitsland al bijna een half miljoen exemplaren over de toonbank gingen. De historische essayistiek bedrijft Haffner sine ira et studio, in een tot uiterste nuances uitgeslepen taal. Zo in Preussen ohne Legende, Die seiben Todsünden des Deutschen Reiches im Ersten Weltkrieg, Die deutsche Revolution 1918/19 en talloze andere geschriften waaronder het imponerende opstel over Churchill, de staatsman.
Haffner, die tegen de tachtig loopt, leeft in een door boeken overwoekerd appartement, in de schaduw van de Westberlijnse Vrije Universiteit. Hij is een paar duimen kleiner dan hij in onze voorstelling bestond, maar nog zeer vief, en al trilt zijn stem een beetje, zijn taal is van het helderste gehalte en meteen drukrijp. Sinds hij in Groot-Brittannië voor The Observer werkte, heeft hij het roken van geparfumeerde Engelse sigaretten uit delicate doosjes niet afgeleerd. Een half jaar geleden verscheen zijn bundel opstellen Im Schatten der Geschichte (Deutsche Verlagsanstalt), een reeks van pittige beschouwingen waarin oude en nieuwe thema's aan de orde komen: het bedrijven van historische essayistiek als literair genre; een reflectie over de ware aard van de Parijse commune; terugblikken op ‘mislukte’ politieke reuzen (Lenin, Churchill, Mao Tsetoeng en Adenauer), en een aantal ‘burgerlijke overwegingen’ over de slinkende levensstandaard of de penibele situatie van de hedendaagse man. Veel, waarover Haffner heeft geschreven, heeft hijzelf meegemaakt. En aangezien hij dat genre bij voorkeur beoefent, vindt hij het zichtbaar prettig dat we de Duitse geschiedenis in samenklank met zijn levensloop transparant proberen te maken.
U bent in 1907 in Berlijn geboren. Kunt u zich uit die vroege jaren nog iets herinneren wat later voor u, als essayist over historische kwesties, van belang is geweest?
‘Ik kan me de periode vlak voor de Eerste Wereldoorlog herinneren. Toen die oorlog uitbrak, zat ik amper een half jaar in de schoolbanken. De krant kon ik al een beetje lezen, en sinds augustus 1914 ben ik daar niet meer mee opgehouden. Die Eerste Wereldoorlog volgde ik met grote belangstelling, al waren de achtergronden mij toen nog niet helemaal duidelijk. Wel was ik in staat om het uiterlijke verloop van de oorlogshandelingen te volgen. Voor mij is die Eerste Wereldoorlog nog altijd een realiteit, wat van de meesten van mijn leeftijdgenoten niet gezegd kan worden.’
Bij het uitbreken van die oorlog heerste bij de Duitse bevolking een euforische stemming. Weet u dat ook nog?
‘Ook dat weet ik nog zeer goed. Het was eigenlijk dé eerste grote belevenis die mij nog fris voor ogen staat. De meeste mensen waren vreselijk opgewonden, enthousiast. Euforisch zou ik die stemming toch niet noemen, eerder was ze dramatisch. Men verwachtte grootse gebeurtenissen, ook al bestond geen zekerheid dat alles naar wens zou verlopen. Toen op 1 augustus de oorlog uitbrak, waren wij met zomervakantie in Hinterpommern dat tamelijk dicht bij de toenmalige Russische grens lag. We waren bang dat de Russische troepen zouden komen. Dat hebben ze niet gedaan, al hielden ze Oost-Pruisen een tijdlang bezet. Daar in Pommeren heerste een ernstige, verheven, ik zou bijna zeggen, een plechtige stemming. In Berlijn ging het er veel luidruchtiger aan toe, met hoerageroep.’
Werd uw belangstelling voor geschiedenis van thuis uit gestimuleerd?
‘Dat kan ik niet zeggen, niet bijzonder, neen. Weliswaar waren mijn ouders ontwikkelde mensen, maar zoals dat meestal het geval was in die tijd, ging de belangstelling van de ontwikkelde burgerij vooral uit naar literatuur, kunst en muziek. Mijn vader las met veel liefde en enthousiasme de Duitse realisten van de negentiende eeuw. Hij las ons Keller, Fontane, Raabe en Storm voor. Natuurlijk lazen wij op school de Duitse klassiekers, dat spreekt vanzelf. Relatief vroeg heb ik me ook op de toenmalige moderne Duitse literatuur gestort.’
Op Thomas Mann natuurlijk?
‘Thomas Mann las ik toen ik dertien was. Ik las alles wat van hem verscheen, wat rond de jaren twintig nog niet eens zoveel was. Buddenbrooks natuurlijk, Königliche Hoheit en Der Tod in Venedig. Maar dan kwam Der Zauberberg. God, wat voor een evenement was dat niet! Meteen heb ik dat twee, drie keer gelezen. Men kan zich vandaag nauwelijks een idee vormen wat voor een gebeurtenis dat was. In intellectuele kringen werd over niets anders gesproken. De controverse tussen Settembrini en Naphta, dat was dé discussiestof van die tijd.’
Zeker heeft u dan van Thomas Mann ook de Betrachtungen eines Unpolitischen gelezen. Welke indruk heeft dat oorlogszuchtige boek op u gemaakt. Lag het, toen het boek in 1981 verscheen, nog altijd in de lijn van de tijd?
‘De Betrachtungen heb ik in 1920 gelezen. Toen was de oorlogsstemming, waarin dat boek geschreven was, al helemaal vervlogen. Ik heb dat boek met innere Opposition gelezen, want ik had het gevoel dat Thomas Mann er glad naast zat. Destijds stond ik politiek meer aan de kant van zijn broer, Heinrich Mann. Zoals u weet was er destijds een grote polemiek tussen de beide broers aan de gang.’