Kan het licht aanblijven?
Kellendonk en de kritiek
Carel Peeters
De tijden veranderen. In het zojuist verschenen najaarsnummer van het tijdschrift Optima schrijft de redacteur van het VPRO-programma Boeken Paul Aalbers een scherp artikel tegen K.L. Poll, Aad Nuis, Jaap Goedegebuure en Carel Peeters vanwege hun kritieken over de roman Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Aalbers is van mening dat hoofdredacteuren alle stukken moeten lezen die in de krant verschijnen opdat ze tijdig ‘bovenop de rem’ kunnen gaan staan zodra er iets geschreven wordt dat mogelijk te dol is. Het is begrijpelijk dat iemand die er zo over denkt zich niet bepaald geroepen voelt ook maar een fractie van zijn wenkbrauwen op te lichten wanneer hij van de vergaand conservatieve ideeën van Frans Kellendonk kennisneemt: een verlangen naar hiërarchie laat zich immers makkelijk rijmen met conservatisme.
Aalbers geeft mij in zijn artikel een voorkeursbehandeling omdat mijn tweede artikel over Mystiek lichaam in de Boekenbijlage van 31 mei een ‘inhaalmanoeuvre in trendgevoelige verantwoording’ zou zijn. De recensie van Aad Nuis in De Volkskrant van 16 mei zou pas mijn verontwaardiging over de roman hebben opgewekt want in mijn eerste artikel in de Boekenbijlage van 17 mei zou alleen maar sprake zijn van lof, behoudens een algemene bedenking van één zin aan het slot.
Kellendonk beschouw ik als een van de beste schrijvers van dit moment. Wanneer zo iemand een roman als Mystiek lichaam publiceert is het mijn ambitie om te achterhalen wat hij ermee heeft gewild. Dat was wat ik deed in mijn eerste artikel: met een schrijver op wie ik gesteld ben zal ik tot op grote hoogte meedenken. Mijn eerste artikel eindigde nogal abrupt met een algemene bedenking die in het artikel zelf was voorbewerkt. De bedoeling was een tweede stuk te schrijven waarin die bedenkingen uitvoeriger aan de orde zouden komen. Dat tweede stuk ging er scherper uitzien door de lectuur van het interview van H.M. van den Brink in NRC Handelsblad van 9 mei, dat ik las na het schrijven van het eerste stuk. Dat interview verstoorde de balans die Kellendonk tussen de karakters en de opinies in de roman aanbrengt. Die balans wordt echter niet consequent volgehouden, zodat de zaken er soms schril uit gaan zien als het om homoseksuelen en joden gaat. De akelige morele trekjes van de roman werden door het interview van hun fictionele gehalte ontdaan omdat daaruit bleek dat Kellendonk religieuze, wereldhistorische en cultuurpsychologische denkbeelden had die geheel in de sfeer van de roman passen. Die denkbeelden noemde ik van een briljante achterlijkheid omdat Kellendonk geen kleintje is als het gaat om de verwoording van wat hij denkt, maar wát hij denkt is vaak zo'n monomaan gepijp op de doedelzak van de Bijbel dat ik me daar van harte een tegenstander van verklaar.
Aalbers behoort kennelijk tot degenen voor wie een roman en een interview slechts een ‘wereld in woorden’ is die verder nergens mee te maken heeft. Het is mijn gewoonte om ver met de wereld van een roman mee te denken, tot het me te gortig wordt. De opinies in een betrouwbaar interview worden niet ten beste gegeven om in de mist op te lossen, maar om er als lezer iets van en over te denken. Dat deed ik en ik bracht ze in verband met de ideeën en emoties van de roman omdat die twee niet los te denken zijn als ze uit één mond komen. Kellendonks ideeën keren zich in hun algemeenheid tegen de ideeën van de Verlichting, en tegen degenen die dat doen koester ik een gezond wantrouwen omdat dat de nieuwe mode dreigt te worden. Mijn bezwaren tegen Mystiek lichaam en de ideeën in het interview zijn veelzijdiger en genuanceerder dan de beschuldiging van ‘antisemitisme’ van Aad Nuis - een kwalificatie die bij mij ook niet te vinden is.
In mijn tweede artikel schrijf ik dat men een homoseksuele schrijver onmogelijk het recht kan ontzeggen schril of zelfkastijdend over homoseksuelen te schrijven. Ook bij joodse schrijvers komt ‘joods zelfhaat’ voor. Niet-homoseksuele of niet-joodse schrijvers hebben dat recht evenzeer, maar in de politieke, culturele en historische constellatie waarin wij ons bevinden moet men als schrijver van goeden huize komen om een dergelijke onderneming te rechtvaardigen. Zulke schrijvers worden door mij hoe dan ook met argusogen gelezen. Aalbers meent nu dat ik vind dat alleen katholieken op katholieken af mogen geven en dat ik pleit voor apartheid in de literatuur. Aalbers schijnt het verschil tussen homoseksuelen en katholieken niet te zien: homoseksueel is men, daar valt niets te kiezen. Katholicisme is een religieuze ideologie, die heeft men zelf gekozen. Wie afgeeft op iets wat men niet kan veranderen - blauwe ogen, een donkere huidskleur, homoseksualiteit - zou wel eens iets heel walgelijks in zich kunnen hebben wanneer hij niet behoort tot degenen met zulke kenmerken.
■