Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdTen BravenEen zin van mij is door Ten Braven gepromoveerd tot kapstok voor een hele column. Een zin van mij? Toen ik hem zag staan, in de Boekenbijlage van 27/9, schrok ik even. Had ik geschreven, naar aanleiding van de voorstelling The changeling van Çanci Geraedts, over de ‘verouderde conventie van de helderheid’? Zo citeert Ten Braven mij tot tweemaal toe. Als ik dit zou lezen zou ik concluderen dat de jonge Volkskrantcriticus het wel erg bont maakt in zijn ijver om de laatste tendensen te volgen. Natuurlijk stond er iets heel anders. Zo anders dat we uit dit stukje van Ten Braven meer leren over ‘hoe wij lezers nu eigenlijk lezen’ dan uit alle literatuur die hij ervoor uit de bibliotheek heeft gehaald. De meest botte ‘lezersstrategie’ (ik ben een beetje op de hoogte van de gang van zaken in de door TB zo geroemde literatuurwetenschap, dat komt handig uit) is die van de lezer die alleen leest wat hij wil lezen. Het is een strategie die vooral voorkomt onder verstokte ideologen, angstige mensen die iets op te houden hebben. Je vindt ze soms onder wat Ten Braven omschrijft als ‘het gewone lezersvolk’, maar vaker onder professoren. Dit stond er, in die recensie: ‘(Çanci Geraedts) lijkt het theater opnieuw te willen uitvinden, en daar wil ze veel conventionele ideeën over helderheid en realisme voor overboord zetten. Nieuw is dat niet (...)’ enzovoorts. En ik vind de voorstelling helemaal niet ‘zo knap’ omdat ze ‘eindelijk eens’ een ‘verouderde conventie’ overboord zet. Integendeel, ik zit met verwondering (en, zeker, ook iets van bewondering) te kijken naar mensen die met zoveel overgave en moed iets doen wat anderen al vaak geprobeerd hebben: het vinden van nieuwe wetten. Niks ‘eindelijk eens’: nee, voor de zoveelste keer. En zijn andere wetten verouderd? Je zal het mij niet horen zeggen. Als ik twijfelde aan het nut van helderheid, hield ik morgen op met stukjes schrijven. Mijn geleerde opponens verwart ‘helderheid’ met ‘eenheid’. En met zijn botte bijl kraakt hij opeens een lans voor het eenheidsconcept, dat ‘natuurgegeven in zaken van kunst’. Het moet hem ontgaan zijn dat al sinds de eerste decennia van deze eeuw kunstenaars bezig zijn de chaos van dit tijdperk te vatten in vormen die niet helder zijn. Zelfs in vormen die op het eerste gezicht geen eenheid vormen. Ik ken lezers die in vervoering raken van de aanblik van Luceberts woorden. Ze ondergaan, ze interpreteren niet. Ten Braven zou Susan Sontag (Against interpretation, 1966) eens moeten lezen over die vorm van lezers- en kijkersgedrag. Hedendaagse ‘onheldere’ kunst (‘complex’ is misschien een beter woord voor hetzelfde idee) eist vaak van de kijker/lezer dat hij (of zij) openstaat voor onvermoede mogelijkheden. Men zal iedere keer een eigen manier van begrijpen moeten kiezen. Iedereen brengt een eenheid aan, natuurlijk, maar niet persé in de vorm van een structuur, een rationalisatie, een hiërarchie, een essay of een column. De professionele lezers en kijkers die Ten Braven aanhaalt zijn bijna per definitie structuurzoekers, daar worden ze voor betaald. Maar hij moet hun gedrag niet verwarren met dat van het ‘gewone volk’. Wetenschappers en gewone lezers of kijkers hebben verschillende belangen. Al is het begrijpelijk dat juist de geleerde leek Ten Braven moeite heeft die twee kategorieën uit elkaar te houden. Amsterdam Jan Middendorp | |
Naschrift Ten BravenMiddendorp had gewoon moeten schrijven: ‘Ten Braven is gek. Want ik zei wel dat ik niets van die voorstelling begreep, maar dat vond ik juist zo mooi. Ik ben dol op malligheid.’ In plaats daarvan stelt hij nu zijn zwakjes dat hij met ‘onhelder’ complex bedoelde en dat het best kan in de kunst. Welnu, dat is een open deur, waardoor iederéén Middendorp zal willen volgen. We zijn het dus eens. |
|