Marquez
vervolg van pagina 4
kerheid over Fermina's liefde. Niets wijst erop dat haar jeugdliefde nog voor haar bestaat, ook niet na de dood van haar man.
Liefde in tijden van cholera is een levendig boek, wat iets anders is dan vrolijk. Het huwelijk van Urbino en Fermina, het rijk geschakeerde liefdeleven van Florentino, de schilderachtige veranderingen in het sociale leven door de komst van de openluchtbioscoop, de fonograaf, de telefoon, de luchtballon en de auto, ze worden in geuren (vooral!) en kleuren beschreven. Maar overal is een melancholieke ondertoon te horen. Zo is het eerste deel zeker niet alleen een afwissselend vrolijk en ontroerend portret van de ‘getemde liefde’ tussen Urbino en Fermina, maar het suggereert ook de tragische achtergronden daarvan. Een paar uur voor zijn onverwachte dood krijgt Urbino's stabiliteit namelijk een onherstelbare knauw. De oorzaak hiervan is niet de (aangekondigde) zelfmoord van zijn schaakvriend, maar de ontdekking dat deze zowel zijn beestachtige verleden als zijn jarenlange verhouding met een mulattin voor hem verborgen heeft gehouden. Hierdoor was er iets ‘definitiefs en onomkeerbaars’ in zijn leven gebeurd, op een leeftijd dat ‘alles reeds leek vast te staan’. Maar wat? Dat wordt niet helemaal uitgesproken. Ik vermoed dat Urbino toen pas besefte dat zijn tot in de puntjes verzorgde leven, waarvan de ‘getemde liefde’ met Fermina een van de steunpilaren was, een façade vormde voor een zwakte die zich één keer eerder in zijn bedreigende oncontroleerbaarheid had laten zien: tijdens de op volstrekte geilheid gebaseerde buitenechtelijke verhouding die van de beheerste, gesoigneerde heer een hulpeloze stakker maakte.
Ook Florentino's talrijke erotische avonturen kunnen hem niet doen vergeten dat zij niet meer dan een surrogaat zijn. Bovendien wordt hij, zoals gezegd, voortdurend geplaagd door onzekerheid over de bevrediging van zijn grote verlangen. Betreft zijn nostalgie de toekomst, in de uitgebreide schilderingen van de stad waart nostalgie naar het glorierijke verleden rond. De sporen hiervan brokkelen tot verdriet van de verteller steeds meer af, evenals de prachtige bossen waarvan steeds meer bomen gekapt worden voor de stoomboten. Zelfs de goede afloop is twijfelachtig, want er wordt niet verteld of Florentino en Fermina nog lang en gelukkig leefden. Daarvoor is hun liefde te pril, hun leeftijd te hoog.
Ook in dit werk van Márquez kent het leven dus spelbrekers, met voorop de dood. De liefde hoort daar niet bij. Van hoeveel verdriet en zelfs (zelf)moorden zij ook de oorzaak mag zijn, er valt geen kwaad woord over haar. Zij is het ‘andere leven’ dat aan Urbino voorbij is gegaan, dat Florentino's hele leven heeft doordrenkt en dat Fermina op late leeftijd onverwacht ten deel is gevallen.
Liefde in tijden van cholera is dus een zowel sprankelende als weemoedige lofzang op de liefde. De roman toont ook sterker dan ooit dat Márquez over mensen moet schrijven. Het is begrijpelijk dat hij dat hier niet altijd doet, omdat het nieuwe decor (de Caribische kust) en de voorbije tijd uitnodigen tot uitgebreide schilderingen. Maar ook is dat jammer, want aangenomen mag worden dat de meeste lezers wel weten hoe een stoomboot eruitziet.
■