Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Dichters door dichters. Portretten in verzen Samengesteld door Dirk Kroon Uitgever: Bzztôh, 220 p., f19,50
| |
DoubluresDichters over dichters en Dichters door dichters bevatten maar liefst 35 doublures, en ook verder veel overeenkomsten. Zo staan in beide bundels gedichten van Andreus op Holst en van Achterberg op Nijhoff, maar het zijn wel verschillende. Achterbergs gedicht over de begrafenis van Nijhoff (in de bundel van Zuidinga) kan weer vergeleken worden met eenzelfde gedicht van Gerhardt in de bundel van Kroon. Ook in ander opzicht vullen de bundels elkaar aan. Zo wordt het ene kwatrijn van Frans Babylon op Van Duinkerken met nog een kwatrijn aangevuld in de bundel van Kroon. En waar Zuidinga twee kwatrijnen van De Haan op Van Eeden geeft, geeft Kroon er nog twee extra. Zuidinga haalde die kwatrijnen van De Haan blijkens zijn bronvermelding overigens uit een bundel van Van Eeden. Enige precisie was hier en daar wel wenselijk geweest. Enig commentaar ook. Zo diepten beide bloemlezers uit een in 1955 verschenen vriendenboek het gedicht ‘Jac. van Hattum’ van Achterberg op. Het betreft hier het volstrekt serieuze, niet als portret bedoelde sonnet ‘Ichtyologie’, dat handelt over de vondst van een al 70 miljoen jaar uitgestorven gewaande vis. Achterberg voorzag het sonnet voor de gelegenheid van de jolige regels
En God zal zeggen: o is dat 'em,
de felle dichter Jac. van Hattum!
Wie de achtergrond van dit portret niet kent, zal er moeilijk ‘de kern van het wezen’ van Van Hattum in kunnen lezen. Zoals uit dit voorbeeld blijkt, hebben | |
[pagina 12]
| |
Kroon en Zuidinga moeite gedaan om met weinig bekend werk voor de dag te komen, en dat heeft ook wel enige vondsten opgeleverd. Zo haalde Kroon een mooi Vestdijkportret van Engelman uit het tijdschrift Den Gulden Winckel; Zuidinga vond in een bundel van A. Marja een al even onbekend, maar wel erg obligaat verjaardagsvers bij Vestdijks vijftigste verjaardag. Zuidinga nam zelfs vier tot nu toe ongepubliceerde gedichten op (van Prenen, De Groot, Van Wissen en Rawie), maar waarschijnlijk alleen omdát ze nog niet eerder in druk verschenen, en niet om hun inhoud. Dat geldt hoop ik ook voor het volgende distichon, waarvoor hij een hele pagina reserveert:
Jani tachtig -
Niemand drachtig (?)
De bedenker van deze regels bleef anoniem. Een voetnoot vermeldt dat Presser het op de dag na Holsts tachtigste verjaardag citeerde. Zuidinga's bloemlezing is in haar geheel nogal oubollig, en willekeurig. Hij nam, in tegenstelling tot Kroon die zich beperkte tot bewonderende gedichten, ook hekeldichten, rijmkritieken en parodieën op. Dat is wel aardig misschien, en leuk voor de afwisseling, maar niet erg barmhartig. Aletrino moet het doen met een scheldsonnet van Kloos, en Potgieter wordt met een snerend kwatrijntje van Simon Knepper afgedaan. Dan heeft Kroon zijn taak serieuzer opgevat. Hij geeft gemiddeld meer portretten per dichter, zodat het mogelijk is een dichter door verschillende ogen te zien. Zijn maximum is zeven, en dat wordt gehaald door Achterberg, Leopold, Nijhoff, Holst en Slauerhoff. Bloem komt tot zes. De rest moet het met veel minder doen. Wat Kroon precies bedoelt met zijn opmerking dat ‘het gebodene zonder meer representatief (is) voor de literaire werkelijkheid’ is dan ook niet geheel duidelijk. Bedoelt hij dat dichters als Gezelle, Lucebert en Kouwenaar niet zo vaak geportretteerd zijn door collega's, en daarom met slechts twee portretten konden worden opgenomen? Kouwenaar kreeg bij zijn zestigste verjaardag een hele búndel gedichten. Of bedoelt hij dat genoemde dichters nu eenmaal niet zo belangrijk zijn, - een lot dat zij delen met bijvoorbeeld Eyckmans, Hussem en Mok? Toch stond Kroon niet ‘een willekeurige of nadrukkelijk van de samensteller afhankelijke bloemlezing voor ogen’. Zelfs meent hij dat zijn ‘eigen waardeoordelen over de betrokken dichters van secundair belang’ waren. Het zal dan ook voor hemzelf wel een raadsel blijven waarom Claus, Emmens, Van Geel, Mulisch, Reve en Vroman met slechts één portret werden opgenomen, evenveel als bijvoorbeeld de dichter Dirk Kroon kreeg toegemeten. De laatste wordt geportretteerd door de al even bekende L.A. van de Wetering, met een gedicht dat in mei van dit jaar in Bzzlletin stond, maar desondanks (de kopij werd op 1 december 1985 afgesloten) nog in deze portrettengalerij kon worden opgenomen. Kroon merkt dan ook terecht op dat ‘een informatief aspect van de bundel misschien evenzeer te zien is in het ontbreken van bepaalde dichters als in de aanwezigheid van hen die al dan niet bij herhaling opriepen tot uitbeelding.’ | |
DialoogDeze blóemlezingen doen eigenlijk vooral verlangen naar verzámelbundels van alle gedichten over één dichter (zoals in Dichter bij Achterberg: in de tweede druk uitgebreid tot 75 portretten), of van alle gedichten van één dichter over andere dichters. Een voorbeeld van het laatste is het bundeltje Collega's van Remco Campert, waarin hij portretten van zestien collega's uit binnen- en buitenland heeft verzameld. Ook hier zijn de mooiste portretten die waarin Campert met de ander in dialoog gaat, de stem van de geportretteerde bij de zijne voegt. Zoals in het volgende raadselachtige gedicht, dat al onder een andere titel in zijn vorige bundel Scènes in Hotel Morandi voorkwam. Eigenlijk is het jammer dat het nu alleen nog als een portret van de struikelende poëzie van Fritzi Harmsen van Beek gelezen moet worden - al is het een zeldzaam goedgelijkend portret:
Je komt dus niet, er is iets
waardoor je niet komen kunt -
ik neem aan er is een diertje dood,
het behoeft begraving
of de hak van je pump
zit vast in de plank,
het struikgewas is te hoog gegroeid,
het vuilnis opgestapeld:
hoe ook de knappe telegrambesteller,
boerenzoon met werk bij het rijk,
zwoegt en ploetert,
hij komt er niet doorheen
met zijn ijlboodschap:
dring aan op aanwezigheid!
Ben je het dak op gevlucht?
Lees je een boek in een kast?
■ |
|