Vertaald
Het huwelijk van 158 pond door John Irving, vertaling C.A.G. van den Broek (Agathon, 247 p., f29,90). Een aantal elementen duikt altijd weer op in de romans van Irving: Wenen, worstelen, geweld, kinderen en seks. Dus ook in Het huwelijk van 158 pond, een boek dat als de voorloper van ‘Garp’ beschouwd kan worden. De ik-figuur, een schrijver van historische romans, zegt: ‘De geschiedenis heeft tijd nodig; ik weiger te schrijven over mensen die nog leven.’ Toch vertelt juist hij de geschiedenis (de toestand) waarin behalve hijzelf, drie anderen betrokken zijn. Dat is zijn vrouw Oetsj, de buitengewoon hoogleraar Duits en worstelcoach Severin Winter (die ooit tweede werd in de 157-ponds klasse) en diens vrouw Edith Fuller, schrijfster. De vier besluiten omwille van de spanning aan partnerruil te doen, met als afspraak dat huwelijken en kinderen voor alles gaan en er niemand ooit gekwetst mag worden. Natuurlijk lukt dat niet. Het is een minder absurd boek dan De wereld volgens Garp maar om in Severins termen te blijven, een heel aardige 134-ponds roman.
Levens door Vasili Bjelov, vertaling Tom Eekman (De Arbeiderspers, 144 p., f26,50). Vasili Bjelov is een der meest vooraanstaande Russische vertegenwoordigers van het zogenaamde dorpsproza, een genre dat te vergelijken is met onze streekroman zonder de ongunstige bijbetekenis die deze term voor velen met zich meedraagt. Het plattelandsleven, in al zijn facetten, is het centrale thema in deze bundel verhalen en dan met name de levens van twee oude dorpsgenoten Olesje Smolin en Avenir Kozonkov. Het zijn timmerlieden, de eerste een noeste arbeider, de tweede loopt er liever de kantjes af, maar ondanks de tegenovergestelde karakters zijn zij vrienden wier herinneringen vooral teruggaan naar de jaren twintig en dertig. Het geschetste beeld van de periode dat de sovjetmacht zich op het platteland vestigde en een geforceerde collectivisatie bewerkstelligde, is allesbehalve positief. De verteller Konstatin Zorin rijgt de verhalen aaneen, maar nooit zal hij begrijpen wat de twee mannen nu precies bindt. Als Avenir en Olesje aartsvijanden lijken en hij hen wil verzoenen, zitten ze alweer als oude veteranen rond de samovar, terwijl ze elkaar beloven houten pinnen te maken voor de kist van de eerststervende.
Ethan Frome door Edith Wharton, vertaling Djuke Houweling (De Prom, 119 p., f22,50). Edith Wharton (1862-1937) omschrijft haar hoofdpersonen als ‘rijzige granietblokken, slechts half aan de aarde ontstegen en nauwelijks welbespraakter’. Alleen de verteller van het verhaal beschikt over voldoende inzicht om wat er gebeurt te begrijpen. Deze verteller komt min of meer toevallig in aanraking met Ethan Frome, de antiheld in deze aangrijpende tragedie; hij gaat niet alleen gebukt onder de last van de onrendabele boerderij en een slechtlopende houtzagerij maar is ook nog met een valse, ziekelijke vrouw getrouwd. Zij leiden een bar en minimaal bestaan op het platteland van Nieuw-Engeland. Eenmaal raakt Ethan absoluut gepassioneerd, maar armoede en conventies bieden de twee gelieven geen uitzicht. Dit thema geeft genoeg aanleiding er een draak van een roman van te maken, wat niet gebeurt. Wharton tilt het ver boven dat niveau uit, de intensiteit waarmee zij sfeer en omgeving beschrijft benadrukken de gruwelijke onontkoombaarheid van het drama waarin de romance eindigt en het leven voort moet gaan.
Maansopgangen en maansondergangen door Tadeusz Konwicki, vertaling Gerard Rasch (Meulenhoff, 360 p., f44,50). Maansopgangen en maansondergangen van de Poolse auteur Tadeusz Konwicki (1926) is wegens een publikatieverbod niet in eigen land verschenen maar onder auspiciën van Index on Censorship in Londen. Hiermee schaarde de auteur zich bewust bij de dissidente schrijvers. In allerlei opzichten is het een boeiend en ongewoon boek. De auteur begint in januari 1981 met het opschrijven van dagelijkse invallen; hedendaagse gebeurtenissen en herinneringen wisselen elkaar af. Bovendien wordt een vierde deel van dit dagboek in beslag genomen door fragmenten uit Konwicki's tweede, nooit gepubliceerde, roman Nieuwe dagen (1947, 1948), een gedeeltelijk autobiografisch jeugdwerk dat de ‘polonisering’ van Duits-Silezië behandelt. Een jaar na aanvang, december 1981 eindigt hij zijn werk, op het moment dat Jaruzelski de staat van beleg uitroept en er een eind komt aan de legale activiteiten van Solidarnośé. Hoewel actuele politieke gebeurtenissen een rol spelen, overheersen ze niet. Konwicki schrijft ook over overleden vrienden, de regie van de film Het dal van Issa naar de roman van Czeslaw Milosz en zijn jeugd. De auteur zegt zelf dat zijn boek wel weer onvertaalbaar zal blijken; makkelijk zal het niet geweest zijn voor Gerard Rasch maar ik heb de indruk dat hij een prestatie geleverd heeft. Bovendien voorzag hij het werk ook nog van een onontbeerlijk notenapparaat en een personenregister, want zelfs voor de Polen die alle namen kennen en alle toespelingen begrijpen is het, onder andere vanwege het virtuoze taalgebruik, geen gemakkelijke literatuur.
MARIJKE HILHORST