De dichter die geen ‘u’ wil zeggen
Verzamelde liedjes en gedichten door Willem Wilmink Uitgever: Bert Bakker, 679 p., f49,90
Ivo de Wijs
In de jaren '64 en '65 liep ik college bij Willem Wilmink. Hij doceerde toen aan de Universiteit van Amsterdam ondere andere het vak Close Reading. Bij Close Reading ging het erom een gedicht geheel voor zichzelf te laten spreken - alle informatie van buitenaf moest geweerd worden. Deze methode leidde niet steeds tot zeer verrassende resultaten: een vriend van mij destilleerde bijvoorbeeld uit een gedicht van Gerard Reve dat het ‘hier waarschijnlijk om een homo-erotisch lotgeval’ draaide. Mogelijk vond Wilmink een al te consequente aanpak van het vak ook wat minnetjes: ik herinner me dat hij eens een brief schreef aan Hendrik de Vries om opheldering van de maker te krijgen omtrent het redelijk raadselachtige vers ‘Mijn broer’.
Een einde, waar geen mensch van weet.
Maker de Vries gaf geen antwoord, de Close Reading werd voorgezet.
Wilmink was een jonge docent in '65. Het kostte hem zichtbaar moeite ‘U’ te zeggen tegen zijn studenten. Hij was de enige wetenschappelijk medewerker die de cafés in de omgeving van het Instituut voor Neerlandistiek bezocht. Verbroedering met studenten deed zich voor tot in de kleine uren. Eens brak hij een vroeg college, dat te laat begonnen was, na vijf minuten af. ‘Dames en heren, het spijt me, het gaat niet, ik heb koffie nodig’, zei het ronde Twentse hoofd met de ditmaal wel bijzonder lichte ogen. Wij daalden af naar de koffiekamer.
Zijn liefde voor de poëzie stond intussen buiten kijf. Hij was een bezeten explicateur met respectabele voorliefden: Hendrik de Vries, Hans Lodeizen, Wilfred Smit. Vaag vermoedde ik echter dat hij veel ander geschrijf onnodig ‘moejeluk’ achtte, te zeer gepend voor een elite die er zelfs al close readend nauwelijks uitkwam. Men fluisterde dat hij zelf ook gedichten maakte. Die verzen zouden anekdotisch zijn, ironisch, volks, ja zelfs sociaal bewogen. Die geruchten kwamen uit. In 1966 verscheen Wilminks eerste bundel: Brief van een Verkademeisje, zijn eerste poging om de afstand tussen poeet en publiek te overbruggen. Hij liet een meisje dat bij Verkade toffies maakt, aan het toenmalige tieneridool Conny Froboess om een filmrolletje vragen en daarbij verzuchten:
Ik heb in de Margriet gelezen
dat rijke mensen net zo goed
daar houen ze ons soort maar mee zoet.
Een regelrechte identificatie van de wetenschapper/dichter met de werkvloer. Op de achterflap van de Brief stak Wilmink zijn waardering voor de liedjes van Louis Davids niet onder stoelen of banken, maar kondigde hij ook een dissertatie aan over het werk van Hans Lodeizen.
Die dissertatie is er niet gekomen. Het cabaret ontdekte Wilmink en zijn directaansprekende toon het eerst. In 1967 hoorde ik voor het eerst liedjes uit de Brief zingen door de jonggeslachte groep Kabattoir. Don Quishocking en Herman van Veen volgden. Perfect materiaal: dichterlijk, bezield, technisch knap, vrolijk of stemmig, altijd bevattelijk en altijd zonder clichés.
Willem Wilmink
bert nienhuis
In zijn tweede bundel Goejanverwellesluis stak Wilmink openlijk de draak met het vaderlandse erfgoed aan gedragen verskunst, maar nam hij ook een rubriek op die simpel Liedjes heette. Prachtige nummers zaten daarbij, zoals De oude school:
Het moet er allemaal nog zijn,
de deur, de bomen en het plein,
alleen die mooie lichte plaat
waarop een kleine dessa staat,