Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Diny SchoutenWat betekent een literaire prijs voor een auteur? Aanmoediging en bevestiging van diens schrijverschap, als het al niet het verrukkelijke gevoel van erkenning teweegbrengt, zou men denken. Maar altijd is alles anders. Vier schrijvers mochten op de najaarsconferentie van de Studiegroep Boekhandel en Uitgeverij Elspeet komen vertellen ‘wat er door hen heenging’ nadat zij het bericht van het winnen van een prijs ontvangen hadden. Eén schrijver, Jean-Pierre Plooij, werd in het forum genood als ‘schrijver die (nog) geen prijs ontvangen had’. De evaluatie van Willem Brakman (P.C. Hooftprijs), Benno Barnard (Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, Anton Korteweg (A. Roland Holstpenning) en René Stoute (Gouden Ezelsoor) leken erop gericht om Plooij te troosten. Willem Brakman verklaarde dat de prijs voor hem ‘niks uitmaakt’: ‘Ik ben een schrijver die verzonken is in introspectie. De prijs maakte de jaarlijkse royalties weliswaar hoger (van f800, - per jaar naar f40.000, - per jaar), en in plaats van de fluisterende aanwezigheid die ik was, drong het met een schok tot Nederland door waarmee ik bezig was. Maar Maarten 't Hart had zulke hulp van buitenaf niet nodig, en ik zou er liever ook op eigen kracht gekomen zijn.’ René Stoute werd het ‘zwaar te moede’ toen hem verteld werd dat hij zijn prijs, die ingesteld is door de Federatie van Grafische Bedrijven, slechts te danken had aan de snelheid waarmee zijn boek werd verkocht: ‘Het zei dus niks over de waardering. Ik besefte dat ik een carnavalsoorkonde kreeg, en dat bange vermoeden werd bewaarheid.’ Benno Barnard weet nog steeds niet wie de Lucy B. en C.W. van der Hoogt zijn aan wie hij zijn prijs te danken heeft: ‘Ik voelde me wel gevleid, maar ik weet niet zo goed wat ik met de bijbehorende bronzen asbak aan moet.’ Anton Korteweg kon uit hoofde van zijn conservatorschap van het Letterkundig Museum een illustere lijst van lotgenoten van Jean-Pierre Plooij opsommen: ‘Dèr Mouw, Van Eeden, Ter Braak, A.M. de Jong, Stuiveling en Heeresma hebben nooit een prijs gekregen.’ Voor Plooij zijn de druiven beslist niet zuur, verzekerde hij dapper. ‘Het is veel erger als je naam niet in encyclopedieën terechtkomt, dan dreigt je werk ook voor het nageslacht verloren te gaan.’
studiegroep boekhandel en uitgeverij elspeet
Gouden platen plegen door de pop-artiesten aan wie ze ten deel vielen, te worden opgehangen in de wc. Ze ophangen in de huiskamer is tenslotte not done, maar opbergen in een kast zou toch ook weer zonde zijn. Een even twijfelachtig bezit moet het in goud ingelijste honderdduizendste exemplaar van Hersenschimmen zijn, waarmee schrijver J. Bernlef vorige week verrast werd door zijn uitgever, Ary Langbroek van Querido. De uitgever rekende in zijn toespraak voor dat het getal honderdduizend betekent, dat er op iedere werkdag sinds de verschijning van het boek (17 augustus 1984) 107 exemplaren over de toonbank gingen. Maar dat zulks niet iets is om trots op te zijn werd Bernlef voorgehouden in het jongste nummer van De Gids, waarin het succes van Hersenschimmen geanalyseerd wordt als de vuige commerciële uitbating van een modieus, sociaal-gevoelig onderwerp. Bernlef gaf in zijn dankwoord alles toe. Werkelijk gelukkig zal slechts de lezeres zijn die de schrijver dringend om een tweede deel vroeg: Hoe nu verder Vera? Bernlef heeft de synopsis al gereed; zijn uitgever kan het ‘eind november’ verwachten. ‘Het tweede deel begint waar het eerste deel ophield. Al snel komt Maarten in het verpleeghuis te overlijden. Alle aandacht richt zich nu op Vera, die alleen in het huis in Gloucester achterblijft. Lange wandelingen en een cursus ornithologie aan de volksuniversiteit kunnen haar niet redden van een gevoel van hopeloze leegte. Dokter Eardly, een huisarts van de oude stempel, blijft Vera regelmatig bezoeken en merkt tijdig op dat de vrouw op eigen houtje niet in staat is het rouwproces na de dood van haar man te volbrengen. Maar hij merkt niet alleen dat op, hij merkt bij zichzelf nog iets anders. Hij nodigt de kersverse weduwe uit voor een avondje bij hem thuis. En alhoewel hij enige malen wordt weggeroepen voor patiënten die hem in hun nood nodig hebben, blijft er toch tijd genoeg over voor het ontstaan van een aanzet tot een verhouding die al kort daarna naar buiten treedt. Het dorp spreekt er schande van maar Vera trekt zich hier niets van aan. Zij heeft opnieuw een doel in haar leven gevonden. Als doktersvrouw zal zij aan de zijde van dokter Eardly haar leven inzetten voor het welzijn van zieke mensen.’
Een requiemmis ‘Als in de jaren dertig’ wordt op Allerheiligen en Allerzielen naar de letter en naar de geest maar desalniettemin als theaterstuk opgevoerd in het Amsterdamse Paradiso. De ambiance leent zich ertoe: Paradiso is gevestigd in het voormalig kerkgebouw van de Vrije Gemeente. De muziek is van W.A. Mozart, de regie van Lodewijk de Boer, het koor (van 120 man) staat onder leiding van Bernard van Beurden. Voor de preek is Frans Kellendonk gevraagd, die nauwelijks bedenktijd nodig had om ja te zeggen, zegt organisator en Paradiso-directeur Huib Schreurs. ‘Waarschijnlijk was voor Kellendonk net als voor mij de preek het enige literaire genoegen dat ons in onze jeugd ten deel viel.’ De vraag of Kellendonks preek stichtelijk dan wel profaan zal uitvallen is niet ter zake, vindt Schreurs. De mis zal een échte mis zijn, ‘Géén grappen’, al zal de kist die wordt rondgedragen leeg zijn. ‘We voeren het ritueel exact uit, zoals we ook gedaan hebben bij de Hoogmis, die we in februari vorig jaar hier hebben opgedragen. Hoogstens zijn de theatrale effecten versterkt. Het enige pesterige element is dat het wél heel mooi en echt zal zijn, maar tegelijkertijd niet waar. Rituele beleving is niet zomaar wat, ook al is er geen God. Nee, subsidie hebben we niet gekregen: we worden niet serieus genomen. Ik zeur daar verder niet over, maar het is wel suf van de subsidiënten. Het is toch een merkpunt in de cultuur, dat er belangstelling is voor rituele beleving van de dood: het is een kanttekening bij het verschijnsel dat we in onze cultuur onze emoties bij de dood niet kwijt kunnen.’
De nieuwe voorgestelde leveringsvoorwaarden van het UDC, het Uitgevers Distributie Centrum, bedoeld om het gevreesde ‘eentjes’ en ‘tweetjes’ bestellen van commercieel bangelijke boekhandels tegen te gaan, hebben een oorlogje ontketend tussen uitgevers en boekhandels. De boekhandels beschouwen de ‘autoritair opgelegde’ maatregelen als een strafkorting, die de kwaliteitsboekhandel bemoeilijkt in het streven om de klant een zo breed mogelijk assortiment te kunnen bieden, en die de kwalitatief minder goede boekhandel - met uitsluitend goed lopende titels - ten onrechte bevoordeelt. De nieuwe ‘matrix’ (een hogere marge die bepaald wordt op grond van het aantal bestelregels per factuur) zien ze als een ‘onbegrijpelijke zelfmoord’ van de uitgevers, die zo hun belangrijkste verkoopkanaal bezig zijn af te sluiten. Maar de boekhandel is de laatste jaren door een perfect distributiesysteem veel te veel verwend, is de klacht van het UDC: het heeft ertoe geleid dat van ‘absolute bestsellers’ vijf keer per week één exemplaar besteld wordt, en ‘het liefst zouden ze dan nog per halfje willen bestellen’. De uitgevers, niet de boekhandels, dragen nu alle ‘voorraadrisico’. Het UDC spreekt niet over een strafkorting, maar over het ‘belonen van efficiënt bestelgedrag’, waar de middelgrote en kleine boekhandel juist zijn voordeel mee kan doen. De inkoopcombinatie Libris (veertig aangesloten boekhandels) gelooft er niet in: een actieplan in fasen is nu in werking getreden: op advies van hun organisatie bestellen de Libris-boekhandels géén ‘eentjes’ en ‘tweetjes’ meer. ‘Exact wat de uitgevers willen, zou je denken,’ zegt Jaap Stelloo, divisiemanager van Libris, ‘maar het heeft dramatische gevolgen omdat tot schrik van de uitgeversvertegenwoordigers de titels met een geringe “omloopsnelheid” helemaal niet meer worden besteld.’ Nóg wordt er ‘constructief’ gepraat tussen de strijdende partijen, maar terwijl de vredesonderhandelingen gaande zijn, vallen de slachtoffers van de eerste schermutselingen al te tellen: de schrijvers wier boeken bij eentjes en tweetjes worden verkocht. |
|