[De meester van het rookgordijn - vervolg]
en het mag dan ook niet verwonderlijk heten dat de hoeveelheid literatuur over het fenomeen inmiddels een enorme omvang heeft aangenomen. Dat leven en werk van een dermate kameleontische persoonlijkheid als Bowie daarbij op velerlei manieren opgetekend kan worden bewijzen de vier laatstverschenen portretten, waarvan er een nu reeds is vertaald. Overigens is het niet verbazingwekkend dat juist nú, nu de carrière van Bowie de twintig jaar heeft overschreden, door velen de balans wordt opgemaakt. Tenslotte wordt onze held binnenkort veertig (op 8 januari volgend jaar), maar belangrijker is dat David Bowie zijn muziek en verschijning lijkt te hebben gestabiliseerd. ‘It's not hip to be cool,’ antwoordde de ster toen hem een aantal jaren geleden gevraagd werd naar de aard van de popmuziek in de jaren tachtig, waarmee hij aanduidde dat een tegendraadse, decadente en avantgardistische attitude niet van deze tijd is.
Bowie in Oost-Berlijn, 1976
Bowie is inmiddels de ongenaakbare grootheid met een massapubliek, een gentleman-artist die perfect gestileerde, hoewel weinig spanningsvolle muziek aflevert en die, zoals Jerry Hopkins het in zijn biografie eenvoudig stelt, niet langer alleen ‘the kids’ maar tevens hun vaders en moeders tot zijn publiek kan rekenen. Tussen de twee polen van controversiële cultfiguur en, uiteindelijk, gelikte yuppie zit een uitermate turbulent muzikantenleven, zo blijkt uit al die biografieën, die natuurlijk lang niet allemaal van dezelfde kwaliteit zijn.
Een goede manier om de aard van ieder Bowie-boek een beetje te leren kennen is om als eerste na te gaan of en in hoeverre de kortstondige flirt met het nazisme is verwerkt. Wordt deze ‘manoeuvre’ in de carrière van Bowie vergoelijkt, gebagatelliseerd of zelfs genegeerd, dan bevalt zo'n boek me bij voorbaat al niet. Immers, halverwege de jaren zeventig verklaarde Bowie enkele malen dat Hitler in feite de eerste rock-ster genoemd kan worden, en in het befaamde Playboy-interview van 1976 zei hij dat hij ‘could have been Hitler in England (...) I'd bean excellent dictator. Very excentric and quite mad.’ Deze uitlating kan wellicht gezien worden als een slechte vorm van zelfspot, de status van popidool ridiculiserend, maar wat volgt kan dat geenszins: ‘I believe very strongly in fascism... People have always responded with greater efficiency under a regimental leadership (...) I believe Britain could benefit from a fascist leader. After all, fascism is really nationalism.’ Enige tijd later bracht Bowie, na aankomst op het Londense Victoria Station, voor een menigte journalisten en fans de nazi-groet.
In Stardust beschouwen Tony Zanetta en Henry Edwards deze escapade als politieke naïviteit. ‘David was apolitical and really didn't understand such concepts as fascism and nationalism.’ Volgens de beide schrijvers is het tevens nog maar de vraag of Bowie wel een nazi-groet bracht - en dat terwijl de popster dit zélf in interviews heeft toegegeven (zie onder andere Oor van 3 december 1980). Maar ach, voor Zanetta en Edwards is zulks niet werkelijk van belang; hun boek is vooral een - gechargeerde - verzameling anekdoten, afkomstig van intimi en collega's, waarbij vooral Bowie's seksuele avonturen de aandacht krijgen. Telkens blijkt dat het de bedoeling van de makers was een biografie te schrijven die, zoals dat dan heet, ‘leest als een roman’, en dat heeft, naast de zakelijke informatie, geresulteerd in een aaneenrijging van halve waarheden, achterklap en kleffe futiliteiten. Afgekeurd.
In zijn Theatre of music kondigt Robert Matthew-Walker aan dat sensatiezoekers zijn boek ongelezen kunnen laten; het gaat hem louter om de muzikale betekenis van Bowie. Toch opent hij, om meer inzicht in het fenomeen te krijgen, met een levensschets, en over fascistische tendensen wordt met geen woord gerept - maar waarover heeft deze Matthew-Walker het eigenlijk wél? In 1974 was Bowie mentaal gezien afhankelijk geraakt van cocaïne, zoals hij nadien veelvuldig heeft beaamd, maar in Theatre of music staat er benepen: ‘Rumours began to circulate concerning his interests in (...) drugs.’ Nee, over het leven van Bowie wil deze Matthew-Walker niets weten, laat staan dat de lezer veel wijzer raakt. Wat hij doet is het elpee na elpee, liedje na liedje, ja soms zelfs akkoord na akkoord bespreken van Bowies werk, op een slaapverwekkende, want immer gelijksoortige jubeltoon. De interpretatieve inslag kan verdienstelijk worden genoemd maar is
Vervolg op pagina 19