Humeuren & temperamenten
Afgunst
Gerrit Komrij
P. Hermanides
De afgunst, zo weten we allemaal, is groen en geel. En wat we vooral weten is dat iedereen ermee behept is, behalve wijzelf. Er is geen ondeugd die we zo grif en bij de meest uiteenlopende gelegenheden in een ander veronderstellen, maar persoonlijk zijn we er altijd merkwaardig vrij van.
Hebzucht, pronkgedrag, gierigheid, kwistigheid, een slecht humeur, een opgeruimd humeur - het is bij een ander allemaal jaloezie. Jaloezie bij onszelf - een buitje van plaagzucht, verder niet, een nukkigheidje, een te verwaarlozen geval van onbehagen, constipatie.
Geven we toe dat ons toch iets van afgunst plaagt, dan lijken we er ineens uitsluitend nobele sentimenten op na te houden. We zijn jaloers op het groot talent van iemand, op andermans schoonheid, ijver of geheugen. Niet dat we zelf dat talent of die schoonheid zouden willen bezitten - we zijn er eerlijk gezegd te lui voor of te ingenomen met onze tronie - nee, we willen enkel laten zien dat we niet van de straat zijn. Zo zijn we ook niet echt jaloers op iemand met een ijzeren geheugen - we geven alleen het geheugen de eer die het toekomt, een beleefdheidsbuiging, en suffen innig tevreden met onze kortheid van memorie verder. Het is jaloezie die niets aan de situatie wil veranderen.
Helemaal nooit geven we toe dat de gierende nijd ons bij de strot grijpt als het om banale, vulgaire zaken gaat, om situaties waarin we wel degelijk een verbetering aangebracht hadden willen zien - meer geld, een sportwagen, een groter huis, een krulspeldloze vrouw zonder abonnement op Opzij, kortom, niet een onsje, maar kilotonnen meer. We doen alsof we de ander zijn rijkdom, Ferrari, landhuis en bloedmooie meid van harte gunnen, meestal met een opmerking in die gruwelijke, hypocriete trant van dat ‘we de zon best in het water kunnen zien schijnen’. In werkelijkheid gunnen we die ander zijn zonnetje natuurlijk helemaal niet. We hadden het liefst dat een lavastroom zijn bankbiljetten, een omgewaaide boom zijn Ferrari, een springvloed zijn landhuis en een ratelende bliksemschicht zijn mooie meid trof, waarna we hem persoonlijk al het goeds dat er aan zure regen, sirocco's, donderkoppen, wolkbreuken en stuiflawines bestaat - een helse cocktail van meteorologisch onheil - toewensen. In stilte uiteraard - we zouden eerder onze tong afbijten dan in het openbaar verklaren dat we jaloers zijn.
En die meest verschrikkelijke aller jaloezieën, die in de liefde - tja, daar zouden we toch echt mooi gek zijn. Daaraan publiekelijk laboreren, terwijl je modern, verlicht, vooruitstrevend en emancipatoir getint bent, dat is gewoon niet bon ton. Je moet wel een overweldigende sukkel uit de oude doos zijn wil je het geslachtelijk verkeren van je liefste vriend of hartsvriendin met uitgerekend die ene doodsvijand van je niet met een schouderophalen afdoen.
Voor jaloezie heb je je - hoe je het ook wendt of keert - te schamen. Of het nu gaat om het begeren wat een ander heeft, of om het misgunnen aan een ander wat jij voor het jouwe aanziet, het is maar beter het nooit als een drijvende kracht in je te afficheren, hoogstens als een hebbelijkheidje van voorbijgaande of secundaire aard, een komische trek zoals stotteren of een loopneus. Intussen zit die groen-gele roofvogel daar op onze schouder en grijnslacht. Hij weet, wat voor zotskap we hem ook opzetten, dat hij op een dag zijn klauwen in ons nekvel zal slaan, zich niets aantrekkend van de figurantenrol waarin we hem hebben teruggeduwd, en zal triomferen als de koning aller tragedies.