[ABC van het leukste kinderboek - vervolg]
andere boekjes is zij anoniem.
Voor zijn vertrek heeft Bruins moeder hem gewaarschuwd goed op te passen. Hij komt iemand tegen, mens of dier, die hem doet afdwalen. Vaak afdalen, in een put, een onder herfstbladeren verborgen luik in het bos. Tussen vertrek en behouden terugkeer in de knusse cottage bevindt hij zich in een andere wereld, een droomwereld, vaak in een andere tijd, een ander seizoen, in andere eeuwen, bijvoorbeeld de middeleeuwen, en op fantastische, ver afgelegen plaatsen, bijvoorbeeld een vogelstad, of een oosterse tovertuin met een boze sjeik op een divan, vaak ook onderaards. ‘Och, het is een ondergronds kasteel. Dat heb je bij de dwergen veel,’ zegt Bruintje die alles weet. Hij is wel wat gewend, en hij grenst aan het volmaakte. Die plekken bereikt hij op wonderbaarlijke wijze, vallend vaak, maar meestal vliegend, in of onder een vliegmachine, een autogiro, een vogel, een zwevende hoed, schoenen waarmee hij over rivieren kan springen - wat heb ik daar vaak van gedroomd - een bezemsteel, een toverzadel, een mand gedragen door ballonnetjes, een toverdrank, of zomaar zwevend, boven die prachtige, evenwichtige landschappen.
Denk niet dat het avontuur Bruin niet aangrijpt. Ook al is hij dapperder dan zijn vriendjes, hij kent wel degelijk angsten. Vrees voor boze mannen, houten poppen, heksen, angst voor eenzaamheid. Bruintje is heel blij, dat hij de poes daar ziet, want zo alleen in zo'n grote vreemde kamer, prettig is dat niet. Of, wanneer hij in een zigeunerkamp met een meisje in bed ligt: Niemand kan mij hier vinden, en ik heb hier in 't geheel geen vrinden. Het rijm heeft iets geruststellends. Het sluipende rijm, dat ik als kind nauwelijks heb opgemerkt, zo terloops was het in het proza verwerkt, maar dat mij de magie van de toverspreuk, misschien wel van de poëzie onthulde. Wonderlijke woorden leverde dat rijm op, in de aanvankelijk anonieme, later door Willy Vossen-Drieling gemaakte Nederlandse bewerkingen: Maar mensen worden ze niet gewaar, want niemand zien of horen ze daar. Gewaar, dat deed denken aan gevaar.
Bruintje Beer zal heel wat kinderen hebben voorbereid op de thema's uit de grote-mensenliteratuur. Later moest ik bij het lezen van Homerus altijd denken aan een huiveringwekkend plaatje van de oude zeemijnheer wanneer ik las over Poseidon, of over Odysseus op het strand van Nausikaä. Lelijk, geweldig, in zeewier gekleed is de grote man, die daar het land betreedt. Druipend waadt hij door het water naar het land, een grote dikke stok houdt hij in de hand. Misschien gaat het te ver, Bruintje te vergelijken met Gilgamesj, maar ze hebben beiden op mij een zelfde soort indruk gemaakt, wanneer ze in een verre, gevaarlijke onderwereld aan gene zijde van het Meer des Doods op zoek waren naar een wonderkruid.
ANTON HAAKMAN