| |
| |
| |
[ABC van het leukste kinderboek - vervolg]
O
| |
J.W. Ooms
Met paarden door de nacht
Onlangs, toen het favoriete lijstje boeken van middelbare scholieren werd gepubliceerd - Mulisch met De aanslag één, Hermans met De donkere kamer twee en Marga Minco met Het bittere kruid die - dacht ik dadelijk: zie je wel, drie oorlogsboeken bovenaan en ik herinnerde mij dat ik als kind ook verzot was op wat wij oorlogsboeken noemden. Blijkbaar is er in twintig jaar weinig veranderd. Mijn favoriete oorlogsboek was het epos van J.W. Ooms getiteld Met paarden door de nacht. Het verscheen al in 1947 en handelt over een verzetsgroep in de Alblasserwaard die onder dekking van de duisternis door de Duitsers gevorderde of mogelijk te vorderen paarden wegsmokkelen naar plaatsen waar die viervoeters (nog) geen gevaar lopen gevorderd te worden. Opmerkelijk is dat de burgemeester van het plaatsje waar een en ander zich afspeelt het hoofd is van deze verzetsgroep. De leden van de groep worden bij hun illegale werkzaamheden gehinderd door een plaatselijke NSB'er, in de volksmond Zwarte Tinus genaamd, een figuur die door Ooms als een echte drop-out wordt getekend. In mijn herinnering leeft het boek voort als een levendig, spannend en ontroerend verhaal. Het geeft ongetwijfeld geen juist beeld van de oorlog, maar dat geeft De aanslag ook niet, dus dat kan nooit een bezwaar zijn. Ooms schreef ook nog een vervolg, getiteld Zwarte Tinus, de verliezer, maar dat haalt niet bij Met paarden door de nacht.
MAARTEN 'T HART
| |
P
| |
A. Philippa Pearce Toms nachtelijke avontuur
Waarvan je wel eens dagdroomt: je loopt langs een muur en in die muur is een poort die je zonder na te denken opendoet. Daar ligt de tuin! In Toms nachtelijke avontuur van Philippa Pearce hoort Tom, tijdens een logeerpartij bij zijn oom en tante, de oude klok in de hal van een moderne flat op het middernachtelijk uur dertien maal slaan. Wat is dat voor een extra uur? Als Tom op onderzoek uitgaat, ontdekt hij dat een deur in de hal, die overdag uitkomt op een binnenplaats met vuilnisbakken, 's nachts toegang geeft tot een wonderbaarlijke tuin waar hij avonturen beleeft met het meisje Hetty, die in de tweede helft van de negentiende eeuw leeft.
‘Wat is tijd eigenlijk?’ vraagt Tom aan zijn betweterige oom. Maar hij wordt er niet wijzer van: wat hij elke nacht beleeft, bestaat overdag niet. Totdat we er achter komen dat de oude mevrouw, die op de bovenste etage van de flat woont, de vroegere Hetty is, die op een buiten woonde dat voorgoed verdwenen is. En Tom woont in haar dromen, 's nachts.
Dit boek is geen sprookje, maar een filosofische verhandeling over wat tijd is. Het dertiende uur, dat voorbij gaat, maar soms leeft als we slapen.
Toen het me als tienjarig kind werd voorgelezen, zat ik met verstikte keel te luisteren. Als ik het in de loop der jaren nu herlees en herlees, overkomt me steeds opnieuw die vreemde ontroering: wat voorbij is, is niet helemaal voorbij: wat verloren is, is nog niet helemaal verloren. Blijvend aanwezig heimwee naar het zoekgeraakte uur.
Zonder droge ogen kan ik er niet uit citeren. Daar heb ik een oplossing voor gevonden: ik heb mijn kater genoemd naar de hoofdpersoon, Tom Long.
(A. Philippa Pearce: Tom's Midnight Garden, 1958 Oxford University Press. Toms nachtelijke avontuur, tweede druk 1976, Uitgeverij Het Spectrum)
DOESCHKA MEIJSING
| |
R
| |
Harriët van Reek
De avonturen van Lena Lena
Ik heb van Lena Lena drie exemplaren gekocht. Een voor mijn dochter van zeven (die het prachtig vindt), een voor mijn eigen kast, en een om in katernen te ontbinden en een paar van de allermooiste beeldverhalen in te lijsten tot afzonderlijke kunstwerken.
Links staat, in het oblong uitgegeven boek, steeds een beeldverhaal van zestien of acht tekeningetjes, in pen en kleurpotlood. Rechts een handgeschreven tekst, facsimile. De gebruikelijke verhouding - beeld illustreert woord - is hier omgedraaid. Mij doen de tekeningen denken
| |
| |
aan Egyptische grafschilderingen (de kleuren) en aan het wandtapijt van Bayeux (het langgerekte personage van Lena Lena)
Uit De avonturen van Lena Lena, tekening van Harriët van Reek
Lena Lena is een sliertig meisje met één lange lok, groeiend uit een overigens kale schedel. Ze is bijna altijd alleen, en meestal buiten. Volwassenen - die een halt zouden kunnen toeroepen aan haar gepriegel en gepoer - ontbreken. De avonturen van Lena Lena hebben een bizarre toets en laten zich nauwelijks navertellen. Lena Lena is een bruggetje voor een regenwurm, geeft een vos haar sjaal, en verhuist een vogel van zijn nest naar haar bed. Vaak gaat het om episodes die de betrekkelijke doelloosheid, waarmee kinderen te werk gaan als ze spelen, heel dicht benaderen.
Het zijn natuurlijk de allerbeste kinderboeken, die volwassene en kind weten te verenigen, op god mag weten wat voor manier.
NICOLAAS MATSIER
| |
Gerard Revers
De avonturen van Mop en Strop
Op de ochtend van mijn zevende verjaardag bracht de post een pakketje dat was gestuurd door tante Rie uit Overveen. Het bevatte een dik, gebonden boek met heel veel plaatjes en gedurende jaren was het mijn fijnste en leukste boek. Eigenlijk is het dat nog. Het heet: De Avonturen van Mop en Strop. De eerste regel luidt: ‘Toen Mop en Strop het schoolgaan begon te vervelen besloten ze bij een baas in de leer te gaan.’ Nou, dat komt hard aan als je net een paar maanden op school zit. Bij die baas, een huisschilder, wordt het niks, want zijn eerste opdracht - ‘Zie je die vensters daar? Die moeten geverfd worden’ - voeren ze letterlijk uit; ze smeren verf op de ramen. En zo begint een twaalf-ambachten-dertien-ongelukkenverhaal. In dienst van een bakker laten ze het deeg te lang rijzen, waardoor de hele bakkerij gevuld wordt, als timmermansleerlingen draaien ze een reuzenboor door een plafond en door de tafel van de bovenburen die net lekker zaten te eten en als behangers plakken ze natuurlijk over ramen en deuren heen. Dat is het eerste deel. Maar dan wordt het fantastisch. De jongens kopen in een viswinkel kieuwen, waardoor ze onder water kunnen leven. Ik vat nu snel even samen. Mop en Strop komen, via een verblijf in de buik van een vis, in Afrika terecht en ze belanden in het onderaardse rijk der Pindakieten. Spannende avonturen van een geweldig komisch duo. De tekenaar heet Harry van Kruiningen en de schrijver Gerard Revers. Gerard Revers? Jaren later, toen Gerard Kornelis van het Reve zijn naam veranderde in Gerard Reve, dacht ik: die naam komt me bekend voor en niet zo lang geleden las ik in een interview met Karel van het Reve, dat zijn vader kinderboeken heeft geschreven onder de naam Gerard Revers! Hebben Karel en Gerard model gestaan voor Mop en Strop? Is Gerard Strop en Karel Mop? Of is Karel Strop en Gerard Mop? Is het boek De Avonturen van Mop en Strop een sleutel op een belangrijk stuk
naoorlogse Nederlandse literatuurgeschiedenis? Voor dit moment wilde ik het hierbij laten.
WIM DE BIE
Geachte redactie,
Ik zou eenvoudig liegen als ik zou zeggen: dit of dat boek was mij op het kinderlijf geschreven, met dat werkje stond ik op en ging ik naar bed. Nee, de waarheid is - hoe beschamend ook: ik heb veel gestept, veel belletje getrokken en veel gevoetbald in mijn jeugd, maar heel weinig gelezen. In mijn milieu (zowel huiselijk als geografisch) werd lezen onmiddellijk gelijk gesteld aan ledigheid en een gebrek aan daadkracht. Het klinkt raar in een tijd van gouden griffels en kinderboekenweken maar voor mijn ouders, zal ik maar zeggen, was lezen een ondubbelzinnig symptoom van ziek-zijn. De enige periode dat wij kinderen - ik kom uit een gezin van twaalf allemaal voor de haringvangst voorbestemde kinderen - onberispt een boek ter hand konden nemen was, als wij met zware bronchitis, een hersenschudding of een vermorzelde knie het bed moesten houden. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke gelegenheid niet ideaal is om van boeken te gaan houden. Ook wij, kinderen, leerden zo dat boeken en ziekte onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Men treedt niet gemakkelijk uit het spoor van zijn ouders, wil ik zeggen. Maar op schóól dan, zult u zeggen, dáár speelde het onderdeel ‘kinderboek’ toch een rol in uw leven? En daar heeft u gelijk in. Ik hoorde op de Prinses Wilhelmina Lagere School wel eens uit een kinderboek voorlezen maar omdat ik helemaal op de achterste bank zat van een klas van tweeënvijftig kinderen weet ik tot op de dag van vandaag nog niet of het verhaal nu Paddeltje, Peddeltje of Poedeltje heette. Zoiets in elk geval, daar ben ik zeker van. Het ging over de zee, als ik het wel heb, maar wat daarop, daarin of daaronder nu precies gebeurde kon ik niet verstaan. Ik wilde het wel heel graag weten, moet ik u bekennen, maar durfde dat thuis niet te zeggen uit angst voor een boekenwurm te worden aangezien, en aldus een grote schande over de familie te brengen. Ik moet u dit opbiechten, anders stelt u
ruimte en geld beschikbaar aan een onkundige en een bedrieger. O, ik had maar wat graag de wereld geopenbaard dat ik al twee maanden voor de bevalling Ezra Pound las. Het had mijn naam ook zo goed gedaan. Maar ik moet om thuis denken. De mensen deden hun best. Mijn kleren waren nooit nieuw, maar doorgaans heel. Dat stemt tot diepe dankbaarheid.
Mijn excuses en met vriendelijke groet,
Vlaardingen,
Lévi Weemoedt
| |
Leonard Roggeveen Onze vrolijke zesde klas
Hier zie je de beide bengels gaan.
Ze hebben de kieuwen al aangedaan.
Uit De avonturen van Mop en Strop, tekening van Harry van Kruiningen
Onze vroolijke zesde klas van Leonard Roggeveen is niet het mooiste kinderboek >dat ik ken, maar ik heb het wel vaker gelezen dan welk boek ook. Tegenover de titelpagina staat: ‘Een boek voor alle jongens en meisjes, die in de zesde klas zitten!’
Dus niet voor mij! Want ik las het al toen ik in de tweede klas zat.
Ik vond in dat boek wat mij te wachten stond als ik eenmaal twaalf was en in de zesde zat. Dan kon ik opstellen schrijven, aan een competitie meedoen, in een club zitten, met de meester praten. En dan zou ik op schoolreis gaan, misschien ook wel naar Amsterdam, met een rondvaart en een Diner in een Restaurant (‘'t IJs smaakte reusachtig. Piet riep wel zes keer: “Ha!”’, ik zocht dat zinnetje dikwijls op.)
Maar het mooiste vond ik het slot. Op de laatste schooldag nemen alle kinderen afscheid van de meester, sommigen met tranen in hun ogen. De meester blijft alleen achter. Dan ontdekt de ik-figuur - Toon - dat hij zijn tas heeft vergeten. ‘Haastig holde ik naar school terug.
't Was er stil. De andere klassen waren al weg.
Ik liep door naar ons lokaal. De deur stond open. De meester zat helemaal alleen in de klas, voor de lessenaar. Hij keek naar de leege banken. Hij zag mij niet.
“Meester”, zei ik.
De meester hoorde mij niet. Hij bleef stil zitten. En hij keek maar naar de leege banken.
“Meester”, zei ik nog eens. Toen keek hij naar mij.
“Wat is er, Toon?” vroeg hij. En hij trok mij aan mijn haar. De allerlaatste keer.’ Een ver voorgevoel van weemoed en zijn onweerstaanbare aantrekkingskracht? Hoe vaak zocht ik die regels niet op! Pas in de zesde klas las ik het boek niet meer. Toen was het niet meer voor mij bestemd.
TOON TELLEGEN
| |
S
| |
Josephine Siebe Harlekijntje-boeken
Josephine M. Siebe (als ze zo heette) was, geloof ik, Zwitsers. Zeker tot mijn dertiende zetten haar Harlekijntje-boeken (Harlekijntje op Reis, Harlekijntje en de Groene Koets of soortgelijke titels) de donkere hoekjes waarin ik het liefste las (zodat ik al op mijn zevende aan de bril moest) in een toverachtige, warme, maar altijd zeer vrolijke gloed. Ze waren heel anders dan bijvoorbeeld Kruimeltje van Chr. van Abcoude waar ik, toen ik een keer voor mijn blindedarm in het ziekenhuis lag, zo geweldig om moest lachen dat de operatie bijna over moest. De esprit van Siebes boeken leek me, tegenover dat grovere werk, bepaald van verfijnd gehalte, waarschijnlijk allereerst omdat ze gesitueerd waren in de betere kringen. Markiezen, gravinnnen, prinsessen, de hele adelstand en daartussen dat leuke ventje dat al die pompeuze types behoorlijk oneerbiedig behandelde. Het geheel speelde zich af in een merkwaardige pruikentijd die, zo voelde je, niet voorbij was, maar nog ergens bestond. Nog altijd als ik een boek echt goed vind denk ik: net Harlekijntje, en ik vermoed dat Nabokov op een soort Harlekijntje doelde toen hij zei dat grote literaire werken altijd iets hebben van het sprookje.
GUUS VLEUGEL
| |
J.B. Schuil Rob en de stroper van Tjot-Idi
Waarom is Rob en de stroper van Tjot-Idi van J.B. Schuil zo'n prachtig jongensboek, mooier nog dan de A.F.C.-ers (met Bennie en Eddie op de linkervleugel), mooier dan Hoe de Katjangs op de kostschool enzovoort (met die zemel van een Kachelpijp die melk altijd met water aanlengde, kon hij meer aan zijn kostgangers verdienen)? Daar zijn een aantal redenen voor. De eerste is dat het boek om een jongen alleen gaat. Rob. Een stel jongens uit zijn klas besluit de vragen van het meetkundeproefwerk te jatten. Rob doet niet mee maar als de zaak uitkomt wordt hij er wel van verdacht zijn klasgenoten verraden te hebben. Hij wordt doodverklaard (zo was ook de oorspronkelijke ti- | |
| |
tel van het boek) en lijkt de lange zomervakantie alleen te moeten doorbrengen, zonder vrienden. Maar zo loopt het natuurlijk niet. Tijdens een van zijn eenzame zwerftochten komt Rob in contact met de stroper, een man die vele honden heeft, de koddebeier in het ootje neemt en - bovenal - met de gesneuvelde vader van Rob in Atjeh gevochten heeft en de man bovenmatig bewonderde. Rob en de stroper worden goede vrienden: de jongen krijgt van hem een hond en heeft meteen de trouwste kameraad die hij zich denken kan. Bovendien krijgt hij voor het eerst iets over zijn vader te horen, die niet zomaar een man was maar een ‘held’, een pa waar Rob trots op kan zijn. Daarmee zijn twee andere redenen gegeven waarom dit een meesterwerk is: de vriendschap met een dier en het zoeken naar de vader. Door dit alles beginnen de jongens die hem doodverklaard hebben toch weer een beetje met een scheef oog naar hem te kijken: een echte politiehond en zo'n stoere stroper als vriend, dan is me wat! Als Rob aan het eind van het boek dan ook nog de jongen die het verraad werkelijk gepleegd heeft uit het water haalt, met een foto in de krant verschijnt, als alles rechtgetrokken wordt, de valserikken gestraft en de goeierds beloond, sla je als jochie
het boek met tranen in je ogen dicht. En als je later door alle clichés, zwart-wittekeningen en zelfs drakerigheden heen kan kijken, bekruipt je nog steeds datzelfde gevoel. Wat een prachtboek!
CHRIS VAN DER HEIJDEN
| |
T
| |
Rudolf Töpffer
Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen
Eens per jaar moest ik Prikkebeen aan mijn vader afstaan. Wanneer sinterklaasavond naderde sloot hij zich ermee op in zijn kamer om zich door de rijmkunst van J.J.A. Goeverneur te laten inspireren.
De rest van het jaar was Prikkebeen van mij en kon ik me verlustigen in zijn bizarre avonturen: zijn huwelijk in de buik van een walvis, zijn bevriezing en ontdooiing aan het braadspit, het dolgedraaide schip, zijn gevangenschap bij de Dei Algiers. Telkens weer raakte ik in de ban van de vlijmscherpe prenten en het ironisch-navrante commentaar. Wat een prachtige aanblik: Prikkebeen, in zijn slobkousen, zijn zwarte lakschoenen, zijn pandjesjas, twee kapellen op zijn hoge hoed!
Waarschijnlijk tegen de bedoeling van de schrijver in, die Prikkebeens zuster Ursula voorstelt als een veeleisende, ziekelijk jaloerse vrouw, trok ik me haar tragisch lot aan. Waarom liet hij haar tenslotte van kwaadheid in duizend stukken uit elkaar springen - er zweven handen, compleet met pofmouwen, en benen met kousebanden door de lucht - terwijl Prik zich mocht vermeien in Peternels mollige armen? Natuurlijk was ze in feite de echtgenote op wie hij uitgekeken was. Nu, gehersenspoeld door het feminisme, neig ik er bij herlezing toe haar als de ware heldin van de geschiedenis te beschouwen: wat zij, met verve, zonder ooit te versagen, doorstaat om haar geliefde broer niet te verliezen grenst aan het ongelooflijke!
TESSA DE LOO
| |
Mary Tourtel Bruintje Beer
Op een koude winterdag maakt Bruintje een boswandeling. Voor een oude vrouw die haar kat kwijt is, kruipt hij in een holle boom. Alsof het heel gewoon is klimt hij daarbinnen een trap af, springt van de laatste tree op een hoop bladeren, zakt daar doorheen en blijft, net als Alice, geruime tijd vallen. ‘O,o!’ zucht Bruintje Beer, ‘bereik ik dan nooit de aarde weer?’ Hij komt terecht in een huisje aan een zomers strand. Wat heb ik nu weer aan de hand? Ben ik nu weer in een of ander toverland?
Zo begint Bruintje Beer en de Oude Zeemijnheer. De titel rijmt al. Elk avontuur begint ongeveer zo. Op een mooie zomerdag, met een zoel windje, wil Bruintje fijn buiten gaan wandelen. Daar houdt hij kennelijk meer van dan andere kleine jongens.
Uit Bruintje Beer
Overigens, is Bruintje een jongetje? Eenmaal is een dienstmeisje verbaasd over een ‘beertje dat kan praten’, maar daar blijft het bij. Is Freddie Snuit een jongen met een slurf? Beppo is zonder meer een aap, een poes is een poes en er lopen ook gewone kinderen rond in zijn avonturen. En áls Bruin een jongen is, hoe oud is hij dan? Hij loopt soms heel onzeker, soms ‘gezwind’. Hij rijdt op een kleuterstepje, of trekt een houten ezeltje. Maar hij kan lezen en schrijven. En waar woont hij? Tussen Doorn en Zeist, kan men opmaken uit de wegwijzer in Bruintje Beer maakt een wandeltocht. Maar in de 21ste serie wordt zijn ware adres onthuld, op een envelop: ‘Master Rupert Bear, The Cottage, Hutwood.’ In diezelfde serie geeft de maakster ook haar identiteit prijs: MARY TOURTEL staat er in kleine lettertjes onderin de plaatjes. In de
[vervolg op pagina 13]
|
|