Gruwel en genot
Ten Braven
Nog maar kort geleden voerde ik hier het gevalroodkapje ten tonele als prototype van een verhaallijn die op tegennatuurlijke wijze aan haar einde komt. Grootmoe wordt levend uit de buik van de wolf gehaald et cetera. Ik verwonderde me daarbij over de ingenieuze, maar nodeloos ingewikkelde omweg die de Wolf bewandelde om het meisje als nagerecht te kunnen gebruiken. Waarom niet dadelijk in het bos toegehapt bij de eerste ontmoeting? Die komedie met Oma's kleren aan, maar toch zichtbaar te grote oren, lijkt nogal onhandig. Wat wilde de schrijver in deze fatale bedscène voor diepere roerselen blootleggen?
Ik ontving daarover een verbolgen brief van mevr. S. Mobach uit Giessen (Du.). ‘Hoewel zelf niet lesbisch, kan het sprookje van Roodkapje volgens mij met vrouwenliefde niets te maken hebben. Wie zou zoiets in een verhaal voor kinderen willen verwerken?’
Ik moet mevrouw Mobach een beetje tegenspreken: weliswaar worden sprookjes inderdaad (soms) voor kinderen geschreven, maar gewoonlijk toch door volwassenen, die best in hun verhaal iets kunnen investeren wat niet direct voor vragende kinderoogjes bestemd is.
Het wonderlijke is alleen - en op dat punt krijgt mevrouw Mobach toch in zekere zin gelijk - dat veel van de beroemdste kindersprookjes niet echt door een schrijver zijn verzonnen, zoals een moderne roman door zijn auteur wordt bedacht en opgeschreven. De veelgelezen avonturen van meisjes als Assepoester, Sneeuwwitje en Doornroosje schijnen veeleer uit de volksmond te zijn opgetekend, naar ik op school heb geleerd.
Mijn leraar Nederlands liet ons tenminste in ons dictaatcahier noteren dat er twee soorten sprookjes zijn: cultuursprookjes en natuursprookjes. Want aan de ene kant heb je befaamde (veelal Deense) schrijvers als H.C. Andersen en Carl Ewald, die zelf boeken vol prachtige verhalen bedachten, ‘De Chinese Nachtegaal’ of ‘De nieuwe kleren van de keizer’. Bij die cultivé-sprookjes is het niet moeilijk vast te stellen wat de schijvers bedoeld hebben. Er is immers altijd een opgelegde moraal: ‘zoiets moois als een natuurlijke nachtegaal kunnen wij mensen nooit imiteren’ of ‘kinderen laten zich niets wijsmaken’. Maar omdat er in dit geval duidelijk aanwijsbare schrijvers zijn, staan hun bedenksels ook bloot aan de speurzin van diepere-motieven-ontsluieraars. Zo heb ik wel eens gelezen dat alle seksuele frustraties van Andersen, die tal van verdrongen afwijkingen koesterde, uit zijn sprookjesfantasieën kunnen worden afgeleid.
Maar in ‘natuursprookjes’ ligt dat uiteraard heel anders. Daar betreft het van generatie op generatie door sprooksprekers en kindermeisjes oververtelde verhalen, die pas bij het uitbreken der Romantiek in Duitsland door de gebroeders Grimm en Wilhelm Hauff werden opgetekend, terwijl in Frankrijk Charles Perrault de sprookjes van Moeder de Gans al evenmin uit zijn duim zoog, maar er alleen in dichtvorm de definitieve versie aan gaf, die sedertdien eindeloze kinderscharen heeft doen griezelen.
Want gruwelijk en eng zijn die verhalen zeker en god mag weten waarom hele scholen van pedagogen en didactici nu juist dit soort motieven geschikt hebben gevonden om onze kinderen voor het slapen gaan mee op te monteren. Klein Duimpje wordt door zijn ouders in het bos achtergelaten en dreigt even later met zijn broertjes door een reus te worden opgegeten. Ik zal nooit vergeten hoe met name die menseneter via de bloedstollende illustraties van Doré mijn kinderlijk gemoed geteisterd heeft.
En Blauwbaard bewaart de lijken van zijn vermoorde echtgenotes in een afgesloten kamer en Assepoester wordt door haar stiefmoeder en -zusters als voetveeg geëxploiteerd en vernederd.
Wie heeft in 's hemelsnaam die verhalen bedacht en wat betekenen ze? Dat was de vraag, mevrouw Mobach, die ik me stelde in verband met die benauwende dialoog over de grote neus en ogen van de vermeende grootmoeder. En als u denkt dat het niets betekent dat die scène zich op en nabij een bed afspeelt, vertelt u me dan tenminste waar dat tafereel wél op slaat.
Er is de laatste twee decennia door literatuuronderzoekers trouwens veel onderzoek naar sprookjes gedaan. Met name de Rus Propp en de Fransman Greimas in zijn voetsporen, hebben zich ingespannen om erachter te komen hoe sprookjes in elkaar zitten. Want het zal menigeen die als kind veel sprookjesboeken verslond, al in zijn prille jaren zijn opgevallen dat er een obsederende regelmaat in veel van die bundels valt te ontdekken. Hoe vaak is het niet de derde zoon van de molenaar, meestal Hans geheten die, waar de twee oudsten faalden, eindelijk kans ziet de prinses te genezen, het monster te verslaan of de geit veilig thuis te brengen.
Propp en de zijnen wijzen triomfantelijk dit soort vaste patronen aan en menen daarmee al wonderwat over het geheim van sprookjes te hebben ontsluierd.
Maar volgens mij wordt het raadsel zo alleen maar groter. Die algemene bouwprincipes hebben nu juist in een sprookje weinig betekenis. Want dat is het enige literaire genre waar het bij uitstek om de vertelde gebeurtenissen gaat en niet om ‘de manier waarop’. Neem een belangrijke roman (pak-weg: Le rouge et le noir) en iedereen zal beamen dat de korte inhoud (officieel: de fabel) een ordinaire liefdesgeschiedenis oplevert. Maar de dosering van de gegevens, de verteltrant en de stijl van Stendhal (samen: het sujet) maken er het bijzondere van uit.
Bij het doorsneesprookje daarentegen kan het verhaaltje in iedere vorm worden aangeboden - uitgebreid of ingekrompen, als stripverhaal of tekenfilm, al of niet met plaatjes en muziek (La Cenerentola), op kin-der-toon of in kokette verzen - en steevast slaat de bezwering toe.
Er moeten dus wel geheime oermotieven van ons aller zieleleven in verscholen zitten. En inderdaad komen, als je goed leest, in de vaakst vertelde sprookjes nu juist heel fundamentele, primitieve angsten aan bod: de verborgen wolf in of onder het bed; verdwalen in een woud; door je ouders verlaten worden; door reuzen als voedsel beschouwd worden en als wees bij een boze pleegmoeder verzeilen - het lijkt wel een standaardrepertoire aan kinderangsten door de eeuwen heen. En dat de Edele Houthakker al die oervrees komt verhelpen - dat kúnnen we niet genoeg horen.