Humeuren & temperamenten
Wispelturigheid
Gerrit Komrij
P. Hermanides
Telkens als er een depressie op til is - het gebeurt niet vaak bij me, maar als het gebeurt is het van een intense en desastreuze aard - merk ik dat aan de snelheid waarmee mijn stemmingen wisselen. Er hangt ineens een merkwaardig licht boven de wereld, en als in een koorts ben ik daaronder in de weer.
De mensen om me heen verliezen hun karakter. Zelfs hun gezichten weet ik niet meer te fixeren. Ik zie een lelijke boerenpummel, maar het moment daarop komt hij me voor of hij van hemelse makelij is, louter uit onderdelen van serafijnen samengesteld. Er passeert een mooie meid, ik kijk nog eens goed, en ik zie niets dan een toverkol. Haar neus, zo juist nog het sieraad der sieraden, is nu een wrat waar zich mijn maag van omdraait.
De zon onweert, de regen gloeit.
Nog erger is het met de stemmingen. Ik denk aan vriendschap en ik barst in een hatelijk lachen uit. Ik denk aan ellende en ik grijns gelukzalig. Ik ren rond of ik bergen kan verzetten en een minuut later al zijn mijn voeten van klei en leem en heb ik nergens trek in. Ik vertel opgewonden een verhaal, maar vraagt me iemand naar meer, dan valt er nog slechts met de grootste moeite een snauw aan me te ontlokken. Ik gedraag me als een pasgeboren kind en meteen daarop weet of ik eeuwen oud ben.
Wraakzucht volgt op vergevingsgezindheid en vreedzaamheid op zucht naar ruzie. Lust volgt op onlust en onlust op lust als kobolden die, op een wiel gebonden, elkaar achternazitten en nooit de ander zullen inhalen.
Ik offer de goden een muis, een schaap, een os, een dinosaurus en wat niet al, maar het volgende moment zijn de goden die ik diende grondig tot stof vermalen. Nu eens is alles blauw en rozig, dan weer grijs als een winternevel. Er valt geen touw aan vast te knopen. Tussen twee uitersten is mijn hoofd op hol geslagen. Ik zou in een toestand kunnen raken dat ik de hand die ik wil drukken sla en op de mond die ik wil kussen spuug. Ik heb er geen idee van wanneer mijn humeur zal omslaan, er valt geen enkele regelmaat te bespeuren in tijdsduur noch omvang. Het zou me niet in het minst verbazen - al bezit ik op zo'n moment de faculteiten niet om het te observeren - wanneer mijn humeuren elkaar overlapten of wanneer ik twee volstrekt aan elkaar tegengestelde stemmingen op hetzelfde moment onderging.
Zoete muziek waait mij aan uit melkweg en sterrebanen, gevolgd door denderend gekraak uit nameloze krochten. Wie zegt mij of de krocht en het heelal niet een en hetzelfde verblijf zijn? Wie weet of het geen geluiden zijn uit één instrument? Een akkoord, een explosie. Gerasp, getokkel. Plink-plink, een snauw. Een knalpijp, een harp. Dan is het zover. Of het wiel nu tot stilstand komt of zo hard is gaan draaien dat zijn bewegingen niet meer te volgen zijn, het komt op hetzelfde neer. Ik val als een blok om. De snelle wisseling van stemmingen heeft plaatsgemaakt voor een massief gevoel van leegte. Het bovenaardse licht verdwijnt en het hemeldak sluit zich als een deken om me heen. Mijn oren suizen nog na van de verhoogde, maar nu volledig weggevaagde activiteit. Ik ben er ellendig aan toe, en ik voel het niet eens. Ik ben een betrouwbaar individu geworden, zonder individualiteit, zonder grillen, zonder wispelturigheid. Ze zouden dat hoopje mens zo met de vuilnis kunnen meegeven - het zou wel janken, maar zich niet verzetten.