Heerlijk helder
Ten Braven
Omdat ik van huis uit tot het gewone lezersvolk behoor, doet het mij wel plezier te merken dat gedegen literatuurvorsers zich de laatste tijd meer en meer bemoeien met de vraag wat wij bij het lezen eigenlijk uitspoken.
Ligt hier dan een probleem? Ik begin het te geloven, omdat zelfs zoiets eenvoudigs als lezen aan mode onderhevig lijkt te zijn. Dat vernam ik tenminste laatst uit De volkskrant, een blad dat naar men weet in zijn kunstrubrieken altijd enorm de vinger aan de polsslag van de tijd houdt.
Op 10 september vertelde daar Jan Middendorp, verslaggever in theaterzaken, dat hij een toneelopvoering in Mickery had bezocht en dat hij er geen touw aan vast had kunnen knopen. Maar dat was nu juist zo knap geweest van de regisseuse in kwestie (Canci Geraedts), want die had nu eindelijk eens de ‘verouderde conventie van de helderheid’ overboord durven zetten.
Dat je dus tot nog toe wilde begrijpen waar je naar zat te kijken, was niets dan een conventie, een tijdelijke afspraak die we nu aan de hand van geniale voortrekkers aan het afschaffen zijn. Fabuleus, maar hoe moet de consument van kunstzaken zich nu onder de nieuwe conventie opstellen? Blijkbaar vindt Middendorp het wenselijk dat we ons, niet begrijpend, aan een primaire, onberedeneerde bewondering of afkeer overgeven.
Het lijkt mij de vraag of dat wel te doen is. Bij een ruimtelijk kunstwerk, een schilderij of een operagebouw, is het misschien nog haalbaar. Als je daar tegenover staat voel je wellicht, zonder iets te willen begrijpen, een onbedwingbaar ja of nee uit het middenrif opstijgen. Maar als een kunstwerk zich in de tijd uitstrekt, zullen we toch iets moeten doen om het geheel te overzien en om ons (eventueel, om onze kritische zin te oefenen) een oordeel te vormen.
Daartoe schijnen volgens de jongste inzichten door ons lezersstrategieën te worden ontwikkeld en gehanteerd (en ik ben daar eigenlijk wel trots op, net als mijnheer Jourdain, de burger-edelman, die zich plotseling realiseerde dat hij zijn hele leven proza had gesproken). Ik ben erachter gekomen doordat ik zo nu en dan een officieel tijdschrift inkijk dat over literatuurwetenschap gaat. Men wil immers ook als leek zich op de hoogte houden van nieuwe ontdekkingen op het terrein van de eigen hobby.
Zo las ik laatst in een leeszaal, in het aprilnummer van Spektator, een tweetal mooie artikelen waaruit bleek dat de wetenschap er langs verschillende wegen achter probeert te komen hoe wij lezers nu eigenlijk lezen.
In het eerste stuk, Lucebert en zijn lezers. Over de receptie van Lucebert in interpretaties, vragen de schrijvers, Gerard de Vriend en Ch. Engeler, zich af hoe - vooral ingewikkelde - literaire teksten nu eigenlijk verwerkt worden. Ze zijn op het idee gekomen nu eens met dat doel poëzie-interpretaties van professionele lezers te onderzoeken. Dat zijn immers, als het goed is, verslagen van de manier waarop deze getrainde literatuurgebruikers een bepaald gedicht te lijf zijn gegaan.
Ze hebben dus met bewonderenswaardige ijver de steeds wassende stroom van Lucebert-interpretaties als onderzoekmateriaal gebruikt, totaal negenendertig stuks. En laten we maar meteen vaststellen: sinds de Huizingalezing waarin Karel van het Reve constateerde dat literatuurwetenschappers ‘onleesbaar’ zouden schrijven is er blijkbaar heel veel veranderd. De Vriend en Engeler doen op onopgesmukte toon, stralend van leesbare eenvoud, verslag van hun bevindingen.
Er blijkt dan dat de behandelde gedichten van Lucebert door de betrokken specialisten op heel verschillende manieren (‘interpretatiestrategieën’) worden gelezen. Sommigen doen het braaf regel voor regel; anderen zoeken ijverig alle rare woordjes op in Van Dale en weer anderen proberen de verschillende strofen in een samenhangend verband onder te brengen.
Hoe dit ook zij, telkens blijkt dat de verschillende Lucebert-lezers pas tevreden zijn, als ze de verschillende onderdelen van een tekst op elkaar hebben betrokken, als er helderheid over de ‘structuur’ is ontstaan, of zoals een van hen, Van de Watering, het stelt: ‘Het gedicht is immers een eenheid?’
Het zelfde tijdschriftnummer behelsde nóg een lezenswaard artikel. Klaus Beekman schrijft daar over de functie en betekenis van motto's in de literatuur. Dat is een verschijnsel dat mij ook hogelijk interesseert. Wat schiet een dichter als Victor Hugo ermee op als hij boven zijn beroemde gedicht les Djinns een prozavertaling van vier regels uit Dantes Hel laat drukken? Is dat alleen om te pronken met de eigen belezenheid of wordt er nog een ander doel mee gediend? In ieder geval zadelt hij de editoren van zijn werk ermee op hun Dante door te bladeren opdat zij het motto kunnen annoteren met ‘Divine Comédie. L'Enfer, V, 46-49.’ Maar het wonderlijke is dat - oppervlakkig gezien - het enige voor de hand liggende effect op de lezer is: ‘Aha, hij heeft het idee blijkbaar van Dante gegapt!’
Beekman inventariseert nu nauwgezet een aantal manieren waarop motto's boven gedichten of voor in boeken kunnen functioneren. Telkens blijkt dat de lezer, hoe dan ook, er vanuit gaat dat er verband moet zijn tussen het motto en de tekst die er op volgt. Ook hier blijkt dus dat de lezer naar eenheid en begrip hunkert en dus gebukt gaat onder de, door Middendorp eindelijk ontmaskerde ‘verouderde conventie’, dat hij wil weten wat het kunstwerk te vertellen heeft.
Als Middendorp gelijk heeft is die behoefte aan begrip voor de samenhang van het geheel een voorbijgaande mode, een willekeurige literatuuropvatting. Ik heb daar zo mijn twijfels over. Is het maar ‘een’ manier van lezen als je alles op elkaar wilt betrekken? Dat lijkt me sterk. Je bent je er immers van bewust dat de woorden die je leest daar op die pagina door een schrijver of dichter bij elkaar zijn gezet. Daarom lees je een dichtbundel of een roman met een andere vooronderstelling (lezersstrategie) dan een dictionnaire of het telefoonboek. Er móét een of ander principe zijn op grond waarvan die tekst daar, in die volgorde staat, al was het maar - in een extreem geval - dat de schrijver ‘onzin’ of ‘wartaal’ wilde uitdrukken. Maar ook dat is een samenhangende, begrijpelijke boodschap.
In alle talen die ik ken betekent ‘lezen’ nu eenmaal verband leggen of verzamelen. Je kunt niet anders. Het eenheidsconcept is een natuurgegeven in zaken van kunst.