Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Mijn woningen Deel 1: Het huis te Borgen; Het pakt der triumviren Deel 2: De haven; Het mirakel der rozen door Raymond Brulez Uitgever: Meulenhoff, 372 en 446 p., f39,50 per deelJan FontijnOnlangs heb ik een literaire bedevaart naar de Belgische badplaats Blankenberge gemaakt. Ik had daarvoor juist voor de tweede keer van mijn leven met groot genoegen Mijn woningen gelezen, de vierdelige, sterk autobiografische romancyclus van Raymond Brulez. Blankenberge speelt er onder de naam Borgen een belangrijke rol in. Het is de plaats waar Brulez in 1895 werd geboren. Wat me dreef om naar Blankenberge te gaan, was datzelfde dat Joyce-fans of Kafka-fans beweegt om naar Dublin of Praag te gaan: bewondering in de eerste plaats, sympathie en verder een drang om iets van de couleur locale en atmosfeer op te snuiven, waarvan het oeuvre doordrongen is. Ik liep in Blankenberge tussen de badgasten in met in mijn hand het eerste deel van Brulez' cyclus, Het huis te Borgen, op zoek naar de verloren tijd. Van het Blanken berge van weleer is nog weinig over. Hier en daar nog een hotel, dat aan de glorierijke periode herinnert van de jaren voor de Eerste Wereldoorlog, toen de chic van Europa in de zomer in Blankenberge verbleef. Nu slenteren alleen nog wat dagjesmensen uit België of Engeland op de boulevard. Het hotel waar Brulez geboren werd bestaat al sinds lang niet meer. Lelijke nieuwbouw zie ik met af en toe een gevel uit het fin de siècle. Aan een oude vrouw, die heerlijke, verse garnalen verkoopt uit een grote ton, vraag ik of ze de familie Brulez nog gekend heeft. Ze moet me teleurstellen. Op het VVV-kantoor koop ik een vrij uitvoerige geschiedenis van Blankenberge. Ik ontdek dat Brulez, vlak voor zijn dood in 1972, er een inleiding in geschreven heeft, maar zijn romancyclus wordt nergens genoemd. Dat zal wel komen omdat Brulez de historische werkelijkheid geheel naar zijn hand heeft gezet, wanneer hem dat om romantechnische redenen goed leek. Zittend op een bank op de pier, waar ooit, zoals ik bij Brulez lees, een grote music-hall stond, vraag ik me af wat me boeit in Brulez-tetralogie. Ik kom tot de conclusie dat het allereerst de werkelijkheidsvisie is die me intrigeert, vervolgens ook de romanstof, de stijl en het taalgebruik van Brulez. Laat ik dat alles wat nader specificeren. | |
WatteauBrulez' visie op de werkelijkheid wordt gekenmerkt door wat hij zelf ooit eens ‘gelijkmoedigheid’ heeft genoemd. Het is onjuist om dit begrip gelijk te stellen met onverschilligheid. Wat er precies onder verstaan moet worden, kan de lezer het beste opmaken uit het debuut van Brulez, de man André Terval of Inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid uit 1930. In deze Bildungsroman, die voor een groot deel de tijd beschrijft die ook in het eerste deel van Mijn woningen aan de orde komt, heeft Brulez via de persoon André Terval min of meer zijn eigen persoonlijke ontwikkeling beschreven: zijn losmaking van de kerk, zijn houding ten opzichte van de seksualiteit en de bewustwording van zijn levensfilosofie. De roman eindigt bij het begin van de Eerste Wereldoorlog; Terval beziel met een zeker scepticisme en kritisch oog de wereld. Het plan tot deze eerste roman was geboren, toen Brulez in de zomer van 1915 een afbeelding kocht van een schilderij van Watteau: l'Indifférent. Daarop wandelt een elegante page met evenwichtig schommelende armen door een park. Plots ontvonkte in Brulez de vraag: hoe zou die jongeling gereageerd hebben, als hij in de twintigste eeuw, kort voor de Eerste Wereldoorlog, geleefd had. Dat overplaatsen van een achttiende-eeuwer naar de eigen tijd geeft goed aan hoezeer Brulez zichzelf plaatst in de traditie van de verlichte achttiende-eeuwse cultuur. Het is de traditie die vanaf Voltaire, via Stendhal naar Léautaud en Forum loopt. Een traditie waarin individualisme, intelligentie, een ironische maar nooit cynische kijk op de wereld, een afschuw van holle frazen en collectieve idealen, een groot relativiteitsbesef dat nergens tot onverschilligheid of vrijblijvendheid voert, één geheel vormen. Dat is gelijkmoedigheid. Brulez' gelijkmoedigheid laat zich min of meer omschrijven door een citaat van Flaubert, dat Brulez in André Terval aanhaalt: ‘La résignation, cette forme tranquille du désespoir - die milde vorm van wanhoop. Een vergelijking met Flaubert kan volgens mij goed aangeven wat het karakteristieke is van Brulez' schrijverschap. Flaubert droomde ervan een boek te schrijven over niets, een boek zonder banden met de werkelijkheid, dat door de innerlijke kracht van zijn stijl overeind zou blijven zoals de aarde blijft zweven zonder ondersteund te worden, een boek dat geen onderwerp heeft of tenminste, waarin het onderwerp bijna onzichtbaar is. Hij droomde van een kunst die steeds etherischer zou worden, die een totale bevrijding van al het stoffelijke zou nastreven. Het ideale boek was voor hem het onpersoonlijke boek, waarin de schrijver als een God boven zijn schepping zweeft. Van die mooie theorie kwam maar weinig terecht en gelukkig maar. Anders hadden we Madame Bovary niet gehad, een roman waarvoor Flaubert zich uiterst consciëntieus documenteerde, tot de kleinste details toe, om het zo werkelijkheidsgetrouw mogelijk te maken en die ooit door Zola als de ideale roman van de naturalisten geprezen is. Flaubert was als schrijver een geweldige vakman, die met een bijna kloosterlijke tucht zich wijdde aan het schrijven. De onpersoonlijkheid en onbewogenheid die hij predikte, de afstand die hij ten opzichte van de romanwerkelijkheid probeerde te bewaren, was voor hem een noodzakelijke voorwaarde om tot een zo volledig mogelijke registratie van de werkelijkheid te komen. Je hebt soms bij Flaubert het idee dat hij zich door die onbewogenheid probeert te beschermen tegen zijn temperament en al te grote betrokkenheid bij de werkelijkheid. Zijn L'éducation sentimentale (een der favoriete boeken van Brulez) is daarvan het bewijs. | |
ConversatietoonMisschien dat Flauberts onbewogenheid (impassibilité) nog iets gemeen heeft met Brulez' gelijkmoedigheid, maar van de kunst-om-de-kunstmentaliteit van Flaubert, dat geheel leven voor de kunst, moest Brulez niets weten. Negatief heeft dat gebrek aan roeping en schrijverstemperament ertoe bijgedragen dat zijn oeuvre nooit tot de allergrootste hoogten is gestegen. Positief echter is dat dilettantistische in Brulez, dat zondagsschrijven evenwel ook. Ik beproef bij Brulez een onwil om het leven in al zijn verschijningsvormen ondergeschikt te maken aan de kunst, het gevaar dat elke l'art-pour-l'art-kunstenaar nu eenmaal loopt. In plaats van naar een onderwerpsloze kunst te streven als Flaubert streeft Brulez naar een kunst die geheel onderwerp is geworden. De vorm wordt op de koop toe genomen en beschouwd als een korset dat het leven insnoert. Ik weet zeker dat Brulez gelachen zou hebben over de trend in de moderne kunst, waarin kunst een vorm van religie is, waarin Flauberts behoefte aan ontstoffelijking in lachwekkende vormen wordt doorgevoerd en waarin sommige kunstpausen stamelend het zwarte vierkant van Malevitsj of de horizontalen of verticalen van Mondriaan op een wijze bezingen alsof ze in de beeldeloze, calvinistische zwartekousenkerken van hun jeugd zitten. Of Brulez nu het hotel beschrijft met zijn inwoners, waarin hij als kind opgroeide, of de atmosfeer van het oude Blankenberge of de verwarrende jaren van de wereldoorlog, of zijn jeugdliefdes, of de op- en neergang van vriendschap, of zijn eerste pogingen om de kost te verdienen, of de bluf en trucs in de zakenwereld, steeds is er die liefde voor de werkelijkheid in al zijn aspecten en die milde ironie, die ‘forme tranquille du désespoir’. De lezer wordt langs de verschillende woningen gevoerd, waar hij vanaf zijn geboorte in 1895 tot het einde van de Tweede Wereldoorlog in gewoond heeft. Vanuit die woningen vinden lange en korte excursies plaats, waarin allerlei facetten van het Vlaamse leven aan bod komen, zoals flamingantisme, collaboratie en clericalisme. Dat alles in een stijl, die iets van de conversatietoon heeft van de achttiende-eeuwse literatuur, elegant, steeds bedacht op een zo sierlijk mogelijke formulering. Die drang tot versieren is bijvoorbeeld terug te vinden in de talrijke metaforen in zijn zinnen; in feite het meest literaire element in zijn taalgebruik. In de roman De haven heeft Brulez zich hiervoor verontschuldigd door te zeggen dat die schrijfwijze beantwoordde aan een vitale drang van zijn temperament. En ik geloof hem graag. Juist door die metaforen kan hij zijn eigen biografie meer dimensies geven en deze verbinden met andere werkelijkheidsgebieden en krijgt het persoonlijke een meer algemeen menselijk karakter. Ik geef een voorbeeld. In het begin van de tweede roman uit de cyclus, Het pakt der triumviren, sluiten drie vrienden op het strand een verbintenis om elkaar onvoorwaardelijk, zonder enige beperking, bij te staan in het leven. Op de achtergrond glijden drie brandingsgolven over elkaar ‘als de opgangstreden tot een tempelportiek’. De metafoor drukt de plechtigheid en het rituele karakter uit van dit pact tussen de vrienden. Dit rituele karakter wordt verder nog uitgebreid, wanneer de wolkenmassa's in het westen zich opstapelen ‘tot de ruwe onbehouwenheid van een druïdisch dolmen, door de neigende zon begloeid als met een toortsenbrand van een barbaarse ritus.’ Een ander middel van Brulez om de autobiografie algemener te maken en een eeuwigheidskarakter te geven is het citeren; een Shakespeare-citaat is voldoende om een onzekere jongen uit Blankenberge tot een weifelende Hamlet te maken. Die citaten en die metaforen, met zorg gekozen dank zij Brulez' grote belezenheid van vooral de Franse literatuur, geven zijn proza een rococo-element. Brulez' werk is een goed bewijs dat ware kunst alleen ontstaat als deze gemaakt wordt vanuit een eigen persoonlijke ervaringswereld, in zijn geval de wereld van West-Vlaanderen. Hij heeft die wereld op een voor mij hartveroverende manier opgeroepen. Even onmogelijk als het is om Joyce geheel los te maken uit de bijzondere wereld van Dublin, Kafka uit die van Praag, Hugo Claus uit die van Gent, Vestdijk uit die van Harlingen, Couperus uit die van Den Haag, Flaubert uit die van Normandië, omdat de kern van hun persoonlijkheid en daarmee de basis van hun schrijverschap juist daar gelegen is, is het onmogelijk Brulez los te maken van de Westvlaamse kuststreken. Uitgeverij Meulenhoff heeft er goed aan gedaan deze romans te herdrukken. ■ |
|