Vrij Nederland. Boekenbijlage 1986
(1986)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
De houdgreep door Joost Zwagerman Uitgever: De Arbeiderspers, 168 p., f27,50
| |
KwetsendZwagermans makkelijke stijl en zijn alles wetende en dirigerende positie van directeur van het marionettentheater leidt echter niet tot een vlotte roman. De distantie die Zwagerman tot zijn personages onderhoudt stelt hem in staat om juist hun meest geheime roerselen te laten zien en dat gebeurt met veel kennis van zaken. Het gaat in De houdgreep om het negentienjarige meisje Adriënne die als au pair in Londen werkt en de twintigjarige Ingmar Booy die een tijdje bij zijn broer Siewald in Londen op bezoek is. Deze broer is een succesvol maker van videoclips, vijf jaar ouder en geheel opgenomen in de wereld van platenfirma's, popgroepen en regisseurs en hun aanhang. Ingmar is ‘het jongere broertje’ dat in Amsterdam studeert. Adriënne zorgt voor de kinderen van het gezin Rafferty, doet spelletjes met mevrouw, converseert en luistert. Om haar avonden niet al te eentonig te laten verlopen gaat ze op een cursus fotograferen, wat haar door heel Londen brengt en ook in de buurt van Hyde Park Corner. Zij fotografeert van alles, ook een jongen die toevallig een krant staat te lezen als toehoorder van een spreker op een sinaasappelkistje. Die jongeman is Ingmar Booy; hij ziet aan haar Samson shag dat ze een Nederlandse is en hij spreekt haar aan. Dit zijn de bouwstenen voor een romance die geen gewone romance wil zijn. De positie van de verteller in De houdgreep is dubbelzinnig: hij wil een verhaal vertellen, maar hij wil ook iets algemeens, iets illustratiefs zeggen. Ingmar en Adriënne horen nog nergens bij (zoals Siewald) en hebben geen banden of belangen. Ze zijn daardoor nog maar tot op zekere hoogte van deze wereld, al wordt er wel op allerlei manieren door die wereld aan hen getrokken. Wanneer Ingmar zijn broer wil vertellen dat hij Adriënne heeft ontmoet, ziet hij daar op het laatste moment vanaf: hij heeft het gevoel dat hij haar dan aan diens wereld zou uitleveren. Enige dagen later ontmoet Siewald haar toch en vernemen we dat de ‘bescheidenheid’, ‘belangeloosheid’, het ‘ambitieloze’ en ‘doelloze’ van de liefde tussen Ingmar en Adriënne hem kwetst. Het zijn deze woorden, en alle variaties daarvan, die steeds terugkomen en die Zwagerman in het gedachtenleven van Ingmar en Adriënne heeft geplant: ‘Werkelijkheid, dat was waar Ingmar Booy en zij op moesten gaan lijken, wist Adriënne’, schrijft de verteller. Zolang ze samen zijn lukt dat, dan is alles vanzelfsprekend, ondergaan ze een ‘glasheldere veiligheid’, een ‘zachtheldere juistheid’ en gedragen ze zich niet gewrongen. Zwagerman plaatst zijn personages op een drempel: zijn ze daar over, dan zijn ze volwassen en ingelijfd, dat wil zeggen: onderdeel van de wereld waarin alles met elkaar vergeleken wordt, waarin niets meer op zichzelf staat. Ze willen de werkelijkheid in ‘de houdgreep’ nemen, zodat zij en niet de werkelijkheid van de anderen allesbepalend is. Siewald strikt hen echter voor de hoofdrol in een videoclip waarin Wilhelm Reich een plaats zal hebben. Over Reich weet Siewald nauwelijks iets, maar dat geeft in zijn wereld niet. Tijdens de opnamen is Adriënne stuurs en nukkig, omdat ze dit eigenlijk niet wilde. Ze heeft het gevoel dat door haar deze videoclip (‘Een prachtig sprookje met een vleugje verantwoorde waanzin’) iets wordt ontnomen. | |
MetafoorZwagerman speelt het klaar zijn personages op een overtuigende manier op die drempel te houden waar de ene werkelijkheid eindigt en ander begint. Het lukt hem ook ze buiten de oppervlakkige discussie over deze moderne, alles opslokkende tijd te houden, hoe van deze tijd het decor ook is. Hij volgt nauwkeurig de gemoedsbewegingen van zijn personages. Die willen zonder vergelijkingen (in de literatuur, in de werkelijkheid) leven. Wanneer Ingmar terug is in Amsterdam en de videoclip zal worden uitgezonden komt iets bij hem boven waar hij bij Adriënne vrij van was: ijdelheid. Adriënne, op haar beurt, gebruikt vanaf de dag dat Ingmar weg is make-up - ze had altijd zonder gekund. Dit illustreert hoe ze niet meer ongedwongen met zichzelf samenvallen: er ontstaan strategieën om in de werkelijkheid te kunnen zijn. Ingmar ergert zich bij de herinnering aan de videoclip, want dat was de moord op hun werkelijkheid. Om het nog erger te maken schrijft Siewald hem over die videoclip: ‘we hebben het allejezus toch niet over de werkelijkheid?!’ Het bijzondere aan De Houdgreep is dat Zwagerman erin slaagt een uiterst diffuse materie concreet te houden. Het onvermijdelijk paradoxale is dat hij dit doet met gebruikmaking van vele metaforen. Maar het zijn de metaforen van een verteller die probeert iets duidelijk te maken en niets anders voorhanden heeft. ‘Er is niets anders dan de metafoor’ zegt Adriënne's leermeester in de fotografie, en daar moeten zij en Ingmar zich uiteindelijk bij neerleggen: ‘Alles Bestehende ist ein Gleichnis’. Adriënne wordt voor Ingmar zijn ‘vacantievriendinnetje’, ook al wil hij dat niet. Hij wil dat ze blijft wat ze was toen hij nog bij haar was. Het verdriet om Ingmars vertrek voelt Adriënne als ‘plagiaat’ van al die andere meisjes wier vriendje ooit naar huis is gegaan. De houdgreep is met bedrieglijk gemak geschreven, maar dat is een pose van de schrijver. Dat Zwagerman deze pose kan aannemen en toch zo'n genuanceerde en subtiele roman kan schrijven is veelbelovend. De eendenkooi, het debuut van Gerrit Grobben, valt in geen enkel opzicht met De houdgreep te vergelijken, behalve dat het perspectief van waaruit alles beschreven wordt ongebruikelijk is: dal van een meisje van een jaar of tienelf. De schrijver ‘helpt’ haar en dat levert een dubbele kijk op een kinderwereld op. Alles in de wereld van Sonja wordt op een kinderlijke én volwassen manier onder woorden gebracht. Met de dood van haar moeder begint voor Sonja pas echt een leven op zichzelf. Voor die tijd had ze ook al dieren in haar verbeelding die op het plafond woonden en hield ze ook al samenspraken met haar ‘vriend’ Ak, de piloot: de dood van haar moeder brengt haar vader in zo'n toestand van apathie dat ze nu niets anders meer heeft. In de tijd dat juist de vacanties begonnen zijn gaan ze met z'n tweeën verhuizen naar een dorp. Dat betekent voor Sonja dat ze haar dagen vooral in gezelschap van zichzelf moet doorbrengen, haar vader heeft zich opgesloten in zijn atelier. Vriendjes zijn er aanvankelijk in geen velden of wegen te bekennen. Uiteindelijk lukt het | |
[pagina 16]
| |
haar bevriend te raken met een jongen van de overkant, Eric, groot kenner van vliegtuigen en begiftigd met een rijke fantasie, niet ongelijk aan die van Sonja. Ze trekken er samen op de fiets op uit; Sonja past zich geheel aan de fantasiewereld van Eric aan. Na verloop van tijd wordt ze ingewijde genoeg bevonden en brengt hij haar naar zijn geheime hut in het bos, de eendenkooi. Er is weinig aan te merken op De eendenkooi en toch herinner ik mij vooral het verhaal. Grobben gaat heel zorgvuldig te werk en blijft in de huid van Sonja. Gegeven haar beperkte actieradius wordt een miniatuurwereld geschapen die bevolkt is door insecten, dieren, een tuin, haar kamer en de fantasieën over het avontuurlijke leven van Ak, de piloot. Het bezwaarlijke aan De eendenkooi is dat ik het idee heb dat ik dit wel eens eerder gelezen heb. Men hoeft zich maar een roman voor te stellen over een tienjarige en er verschijnen vergelijkbare situaties die de ongereptheid van De eendenkooi aantasten. Overheersend zijn vertrouwde beelden van zorgzame kennissen, mysterieuze buren, de niet-geaccepteerde vriendin van haar vader, de hut in het bos, de creatieve en ‘spannende’ vereenzaming van Sonja. De zorg waarmee de roman geschreven is vraagt om iets met meer oorspronkelijkheid. ■ |
|