Verslindende vrouw
Waar gaat het om in Maurits en de feiten? Er is een jonge vrouw vermoord, Mirjam, haar lijk is opgevist uit de Reeuwijkse Plassen. Het lijk is daar gevonden op aanwijzingen van Maurits, die aanvankelijk naar Amerika was gevlucht, maar uit schaamte de moord te hebben willen verbergen terugkomt en zich vrijwillig bij de politie meldt. Hij zou Mirjam, die toevallig bij hem aanbelde om een fietspomp te lenen, zonder reden of doel hebben vermoord, in een soort black-out, door hem verderop een ‘vlaag van schoonheid’ genoemd. Uit latere door hem verstrekte gevevens kan echter worden opgemaakt dat hij Mirjam wel degelijk al eerder kende en dat er voor de moord, hoe plotseling en onberaamd dan ook, op zijn minst dieper liggende motieven zijn aan te wijzen.
Gerrit Krol door Peter Vos
Die motieven hebben te maken met Maurits' stiefmoeder, Zwaan, met wie hij een seksuele relatie had. Niettemin is zij voor hem een ‘roofdier’, een verslindende vrouw, en in zijn ogen de eigenlijke moordenaar. Dan blijkt ook Zwaan even later te zijn vermoord, met een spuit cyaankali. Onduidelijk is of er sprake is van moord of zelfmoord, zeker is dat Zwaan jaloers was op Mirjam. Zij had dus in elk geval wel een motief om Mirjam te (helpen) vermoorden. In het laatste hoofdstuk blijkt hoe de vele losse eindjes van het verhaal toch in elkaar passen, iets waar de lezer ook nooit werkelijk aan had getwijfeld. Als het boek voor zowat tweederde deel is gevorderd heeft Maurits de touwtjes voor zijn eigen gevoel blijkbaar al stevig genoeg in handen: ‘“Je kunt nog steeds ontkennen.” Daar heb ik steeds minder behoefte aan. Alles past in elkaar zo langzamerhand.’
De paradoxale trekken die het gedrag van Maurits toont komen overeen met het paradoxale karakter van het schrijverschap, zoals Krol dat - vooral blijkens De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels - ziet. De schrijver, zegt Krol, is een ijdeltuit, hij wil gezien worden, maar tegelijkertijd schaamt hij zich voor ‘zijn gevoelens-op-papier’. Hij verafschuwt de spiegel waarin hij zichzelf ziet, maar geniet er desondanks van zich bloot te geven aan anderen. In de manier waarop Maurits zijn rol speelt is er sprake van een soortgelijke mengeling van geldingsdrang en gêne. Van de ene kant vervloekt hij de mensen die hem de godganse dag observeren en ondervragen, van de andere kant vindt hij het prachtig nu eindelijk eens het middelpunt van de belangstelling te zijn, de hoofdrolspeler in een scenario dat zijn ondervragers bezig zijn te schrijven maar waarvoor hij alle gevens aandraagt. Zijn gebrek aan zelfrespect neemt af als hij zich realiseert een interessant object van onderzoek te zijn, een object dat bovendien het heimelijke subject is, want bij machte het onderzoek gewiekst naar zijn hand te zetten. Meetellen, dat is wat hij wil. Daarvoor laat hij zich al die nieuwsgierigheid gaarne welgevallen. ‘Als je uit eenzaamheid de mensen om je heen dwingt zich met je te bemoeien, dan moet je, als ze daartoe overgaan, niet meteen beginnen te schreeuwen.’